"Wie overwint (Grieks: overwinnende is),
hem zal Ik geven
met Mij te zitten op Mijn troon,
gelijk ook Ik heb overwonnen
en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon"
(Op.3:21)
Als "zeven" "gouden" "kandelaren", zó zag Johannes de "gemeenten" van alle tijden. Ze zijn zich aan het gereedmaken om "de bruid van Christus" te worden, de Gemeente. De Heer geeft haar redding (Op.7:10), witte kleren (Op.7:9,14), "brood" en "wijn" (Op.7:16), beschutting, leiding en troost (Op.7:16-17). Alles uit genade.
Tot op de dag van vandaag zoekt de Heer in de "zeven gemeenten" ook naar wie, net als Hij, bereid zijn om te lijden en te overwinnen (Op.2:7,11,17,27 en 3:5,12,21). Die "helden" worden één voor één bij naam geroepen om het Lam te volgen waar Hij ook heen gaat. Zij vormen het "nieuwe", "mannelijke" "lichaam van Christus" bestaande uit koninklijk-priesterlijke overwinnaars.
De Heer Jezus is onder hen in alles de Eersteling (Col.1:18). Hij is de Zoon, die als Eerste heeft overwonnen (Op.3:21). En zij die overwinnen zijn ook "eerstelingen" (Op.14:1-5). Zij zijn zonen die met Hem zullen verschijnen (Col.3:4, Rom.8:19). Eerst was het alleen Jezus, die de naam van de Vader, Zijn wezen, openbaarde. Dat doet ook de volheid van Christus, de zonen, samen met de Zoon.
De Heer zei van Zichzelf: "Ik heb de naam van de Vader geopenbaard aan de mensen die U Mij uit de wereld gegeven hebt" (Joh.17:6). En tegen de "twaalf": "Zoals de Vader Mij heeft gezonden, zo zend Ik ook jullie" (Joh.20:21). Ze kregen dezelfde opdracht als Hij. Uiteindelijk wordt die opdracht ook aan de "144.000" gegeven. Als zij openbaar worden, als zonen Gods, wordt door hen de "naam" van God geopenbaard aan de hele schepping (Op.3:12, Rom.8:19).
Wat is dat nu precies, een "zoon van God"? Waarin verschilt een "kind van God" van een "zoon"? Hoe was dat bijvoorbeeld in het leven van Jezus?
De Heer Jezus was kind van God tot Zijn dertigste en een zeer gewillige leerling (vgl. Jes.50:4-5). Hij was jaar in jaar uit bezig met de dingen van de Vader (Jes.7:15, Luc.2:49). En toen Hij Zich liet dopen in de Jordaan, zei er een stem uit de hemel: "Dit is (nu) Mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde" (Mat.3:16-17, NBV).
Hij was toen dertig jaar oud (30=geestelijk volwassen). Op die leeftijd droeg een vader in Israël alles over aan z'n eerstgeboren zoon, als die betrouwbaar was gebleken om het familiebezit te beheren. Toen de stem uit de hemel zei: "Dit is Mijn Zoon", kreeg Jezus dus de volmacht om namens de Vader te spreken en te handelen. Daarom zei Johannes de Doper met recht: "De Vader heeft Hem lief en heeft Hem nu alles in handen gegeven" (Joh.3:35, vgl Mat.11:27).
Dat is nu precies, waar de verrezen Heer in de gemeenten naar zoekt: naar wie overwinnen. Hij wil hun ook alles in beheer geven en hen zenden, zoals de Vader Hem had gezonden (Joh.20:21, 1Cor.4:1). Hij zoekt naar "goede" leerlingen, die een geopend oor hebben en opgroeien tot geestelijke volwassenheid (Jes.50:4, Ef.4:13). Ze schrikken nergens voor terug (Jes.50:4-5), niet voor "Nikolaieten", niet voor "Bileams", ook niet voor "Izebels".
Ook zij gieten hun zieleleven uit in de dood (Jes.53:12). Vleselijke gevoelens en verlangens houden ze voor dood. Als de Vader ook bij hen "elke morgen het oor wekt om als Zijn leerling te leren spreken", dan doen ze wat Hij zegt en dan gaan ze de weg die Hij wijst (Jes.50:7-9, Ps.56:12). Ze gaan zich steeds beter realiseren, dat ze uitverkorenen zijn, geroepenen tot koninklijk priesterschap. Ze laten zich graag uitleiden uit "Egypte" en gaan juichend en zingend "Babel" uit om "in te gaan" als overwinnaars (Ps.121:8, vgl.Rom.8:31-39).
God is de Redder voor al Zijn kinderen, in wat voor "schaapskooi" ze ook zitten. Maar "wie overwinnende is zal Hem een zoon zijn" (Op.21:7). Een zoon! Met een goddelijke volmacht! Wat hem wordt toevertrouwd, gaat ons verstand oneindig ver te boven:
Ja, al die beloften gelden voor wie de geest van zoonschap ontvangen en met Hem overwinnende zijn (Rom.8:15,37). Ze zijn "in Christus" en zullen al deze glorieuze geestelijke realiteiten beërven. "Ik zal hen een God zijn en zij zullen Mij een zoon zijn" (Op.21:7).
Johannes "ziet" van hen een prachtig "teken in de hemel". Hij "ziet" alle "zonen" bij het Lam op "Sion" staan, één met Hem (Op.14:1-5). Tot daar hebben ze Hem gevolgd, tot op de koningsberg (Ob.1:21). Ze hebben allemaal de volle kennis van de Zoon bereikt (Ef.4:12-13). In hun mond is geen leugen meer: ze zijn onberispelijk. Het zijn allemaal eerstelingen voor God en voor het Lam, die helemaal zijn losgekocht van de "aarde". Door de eeuwen heen zijn ze volgroeid in de "schoot" van "de hemelse vrouw" die "bekleed is met de zon" (Op.12:1). Het is "het mannelijke wezen, dat alle volken zal hoeden met een ijzeren herdersstaf" (Op.12:5).
Een paar hoofdstukken verder (dat is niet later in de tijd, want "het hemelse" is tijdloos) ziet Johannes weer een visioen van die overwinnaars (Op.19:11-16). Nu staan ze niet bij het Lam op Sion, maar zijn ze in actie, "om oorlog te voeren in gerechtigheid" (v.11). Nu vormen ze onder aanvoering van de Getrouwe en de Waarachtige een "leger in het hemelse, op witte paarden en in wit, smetteloos fijn linnen" (v.14). Het zijn allemaal koningen in priesterkleding, zonen die aan hun Leider gelijkvormig zijn geworden (vgl. Fil.3:21).
Wie nu met standvastig geloof, ijver en trouw z'n "roeping en verkiezing bevestigt (Grieks: vast en zeker maakt, waar maakt), struikelt niet", zegt Petrus (2Pet.1:10). Hij overwint door het bloed van het Lam en door het woord van zijn getuigenis en omdat hij zijn leven niet liefheeft (Op.12:11, vgl. Joh.12:25). Altijd zal hij dan het vleselijke en het zielse in zichzelf overwinnen door de Geest van zoonschap.
Ja, "wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon" (Op.3:21).