Home page

De
phanerosis
van Jezus Christus

INLEIDING

Het is een diep verlangen om God te kunnen zien. Dat verlangde Mozes (Ex.33:18-23). En dat verlangden ook Job en David (Job 42:5, Ps.27:4). Over het zien van God zei Jezus tot Zijn discipelen: "Van nu aan kennen jullie de Vader: jullie hebben Hem gezien. Want wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien" (Joh.14:7-10).

Wie Jezus "ziet", "ziet" God, de Vader. Jezus kwam om Hem te openbaren. Dit brengt ons bij het vierde woord, dat verband houdt met de openbaring van Christus: phanerosis. Het komt van het werkwoord phaneroo. Het betekent niet zich openbaren aan, maar iemand openbaren. Jezus openbaarde de Vader. De Vader werd geopenbaard door Jezus.

PHANEROO IN DE SCHRIFT

In de volgende teksten komen we het tegen:

"God heeft Zich geopenbaard in (door) een mens van vlees en bloed" (1Tim.3:16).

"Het eeuwige leven dat bij de Vader is, is ons geopenbaard (door Jezus)" (1Joh.1:2).

"De liefde van God jegens ons is geopenbaard (door Jezus)" (1Joh.4:9).

"Ik heb Uw naam geopenbaard aan de mensen, die U Mij uit de wereld gegeven hebt" (Joh.17:6).

"Wij lijden met Jezus mee, opdat ook Zijn leven zich door ons zou openbaren (2Cor.4:10, Col.3:4).

WIE OPENBAART DE VADER?

De Heer Jezus openbaarde de Vader. Hij toonde ons de onzichtbare God (Col.1:15). Men "zag", dat "in Hem alle volheid van God lichamelijk aanwezig was" (Col.2:9).

Om gezien te worden kwam God in "het vlees" (1Tim.3:16). In een lichaam als het onze liet Jezus van Nazareth het wezen van de Vader zien (Joh.1:1,14, 17:26, Rom.8:3). Wie Hem "zag", zag de Vader (Joh.14:9).

Toen Hij die opdracht had volbracht, zei Hij tegen Zijn discipelen: "Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook jullie" (Joh.20:21). Hij had het wezen van de Vader geopenbaard aan de mensen, die God Hem uit de wereld gegeven had (Joh.17:6). Nu werd die opdracht overgedragen aan Zijn discipelen. Nu zouden zij in woord en daad Gods aard, Zijn liefde, Zijn genade en kracht openbaar gaan maken (phaneroo).

En niet alleen zij, de "12", die toen door Jezus uitgekozen werden om "met Hem te zijn" (Mar.3:14). Het zijn er nu véél meer, die volgens Gods voornemen geroepen zijn om de Zoon gelijk te worden om ook te wandelen in kracht van Zijn Geest. Daarom bad de Heer Jezus niet alleen voor de discipelen van toen, maar ook voor allen, die de Vader vóór de grondlegging der wereld al riep, rechtvaardigde en verheerlijkte (Rom.8:1-4, 28-30). Zij worden de "144.000 van de aarde losgekochte eerstelingen" (Op.14:3). Als dat getal "vol" is, zullen zij als één "lichaam" openbaar worden (apokalupsis) om God te openbaren (phaneroo) aan de ganse schepping.

144.000 EERSTELINGEN

In de bijbel duidt het getal 12 op het geroepen zijn tot koninklijk-priesterschap. Het aantal 10 op voltalligheid. "144.000" (=12x12x10x10x10) duidt op het geestelijke, koninklijke priesterschap(12x12) van alle zonen Gods (10x10x10).

Als hun getal "vol" is, is de "voleinding van de aion der genade" aangebroken (Op.6:11, Mat.13:29). God heeft in die "eeuw" ("aion", "bedeling") dan Zijn doel bereikt. Welk doel? "Hij is van meet af aan erop bedacht geweest een volk voor Zijn naam te vergaderen" (Hand.15:14), door wie Hij Zich zou kunnen openbaren aan alle volken (Gen.22:18, Jer.3:17, Op.22:2). Eerst had de Zoon de naam van de Vader geopenbaard in Israël (Joh.17:6). Nu gaan de "144.000" de naam (het wezen, de aard) van de Vader openbaren aan alle volken", wereldwijd.

GOD ZIEN

"Zien" is kennen. Toen na een lange tijd van beproeving God Zich aan Job bekend maakte, riep hij uit: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd" (Job 42:5). Dit zag Job niet met z'n natuurlijke ogen, maar met de ogen van zijn hart (Ef.1:18). Zo bedoelde Jezus dat ook, toen Hij tegen Zijn discipelen zei: "Jullie ogen zijn zalig, omdat ze zien" (Mat.13:16).

En "zalig de reinen van hart" die zich in alles op God richten. Ze verlangen "de liefelijkheid van de Heer te aanschouwen" (Ps.27:4). Ze hebben lust om Zijn wil te doen (Ps.40:9). Reinen van hart "jagen ernaar Hem te kennen, te "zien" (Hos.6:3, Mat.5:8).

Dat is veel méér dan over Hem te weten, met je verstand, met menselijke vermogens. Jezus zegt, dat velen Hem wel hebben gezien, maar Hem niet hebben gekend (Joh.7:25-29). Ze ontmoetten Hem wel, maar zagen niet dat Hij de Christus was, de Zoon van de levende God (Mat.13:55). Ze maakten Zijn wondertekenen mee, maar ze "zagen" niet wat ze betekenden. Ze wezen Hem af, zonder reden (Joh.6:26, 15:25).

Zo is het altijd gebleven. Steeds weer zouden gezalfden (=christenen, Christus=gezalfde) worden afgewezen. De Heer Zelf waarschuwde daar al voor: "Pas op voor de mensen. Ze zullen je overleveren aan gerechtshoven en je geselen in hun synagogen" (Mat.10:17). Hoe dat mogelijk is, is duidelijk: omdat ze "stekeblind" zijn en toch menen te kunnen "zien" (Mat.15:14).

KAN EEN MENS GOD WEL ZIEN?

Er zijn schriftgedeelten, die zeggen, dat de mens God niet kan zien. De Heer zei tot Mozes: "Je zult Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven" (Ex.33:20). Johannes zegt: "Niemand heeft ooit God gezien" (Joh.1:18, 1Joh.4:12). Dat zegt ook Paulus (1Tim.6:16-17).

Toch lezen we in de schrift, dat er wel degelijk mensen waren, die God zagen. Het werd beschouwd als een groot gevaar. Gideon vreesde voor zijn leven, toen hij de Engel des Heren zag. Maar deze stelde hem gerust en zei, dat hij niet zou sterven (Richt.6:22). Ook de ouders van Simson vreesden het ergste toen een engel hun verscheen: "We zullen sterven, want we hebben God gezien", zeiden ze (Richt.13:22, vgl.Jes.5:6).

Er zijn ook gedeelten waar er helemaal geen angst is voor de gevolgen van het zien van God. Van dezelfde Mozes lezen we, dat God "van mond tot mond met hem sprak, duidelijk, en niet in raadselen" en dat hij "de gestalte van de Heer zag" (Num.12:8). Ook Aäron, Abihu en de zeventig oudsten "zagen de God van Israël", maar "Hij strekte Zijn hand niet uit" (Ex.24:9-11). Jakob zei in Pniël (=Gods aangezicht): "Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven" (Gen.32:30).

Spreekt de bijbel zich dan tegen?. Nee, want beide zijn waar. De "oude mens" móét sterven in Zijn tegenwoordigheid (Mat.15:18-19). Maar het leven, dat uitstijgt boven het vleselijke en het zielse, blijft in Gods aanwezigheid bestaan. De mens in Christus zal leven in de tegenwoordigheid van God. Hem is juist een plaats bereid in het huis van de Vader (Joh.14:1-2). Jezus zegt dan ook: "Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelovende is, zal LEVEN, ook al is hij gestorven" (Joh.11:25).

NATUURLIJK OF GEESTELIJK

Het gaat dus om geestelijk zien. Niet om het zien van een medemens, van een berg of een vliegtuig in de lucht. Voor de aardse mens is Hij onzichtbaar, altijd verborgen. Alleen het Woord van God dat vlees werd, de Mensenzoon, Jezus (=JHWH redt), de Helper, doet ons de Vader kennen (Joh.1:1,14,18b). Hij is het die ons de Vader openbaart (Mat.11:27).

Voor de "van boven" geboren geestelijke mens is God en Zijn koninkrijk, Zijn koningschap , Zijn koninklijk gezag en waardigheid heel reëel (vgl. Joh.3:3-5). Zij kennen Zijn opstandingsleven (Ef.1:3,20, 2:6). Ze zijn "burgers van een rijk in de hemelen" geworden (Fil.3:20). Behalve het aardse bestaansniveuau kennen ze ook het hemelse bestaansniveau met de eeuwige, geestelijke realiteiten.

Het grote probleem is, dat we als mens zo gevangen zitten in ons lichaam en onze ziel. Wat we weten is vaak zo aards en tijdgebonden. Wij "zien" slechts "in tijd en ruimte", iets van toen of later, hier of daar, waardoor we nooit als God zien: in het eeuwige nu en in het alomtegenwoordige. Wij spreken over het moment dat we werden gered of gedoopt met de heilige Geest. We zien onderdelen van het geheel: een genezing, een vizioen, een zegening, een droom, een wonder, een openbaring, een bemoediging. Zulke ervaringen zijn aspecten van het hemelse leven en van de goedheid van God. Maar ze stellen ons niet in staat om Hem te zien zoals Hij is in de onbegrensde volheid van Zijn heerlijkheid in geest en waarheid.

Paulus geeft de weg aan, om verlost te worden van de beperkingen van het vlees en de ziel. Hij roept uit: "Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? God zij dank, door Jezus Christus, onze Heer" (Rom.7:24-25). Hij is de opstanding en het (ware) leven (Joh.11:25). Hij is de weg naar het huis van de Vader (Joh.14:1-7). "Niemand anders dan Hij kan Hem doen kennen" (Joh.1:18, 6:46).

De Heer Jezus geeft aan, hoe we door Hem verlost worden "uit het lichaam dezes doods": "Wie (geestelijk) Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage (en dat is nu!). Want Mijn vlees is ware spijs en Mijn bloed is ware drank. Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij" (Joh.6:54-57). "In Christus" zullen wij de Vader zien en leven (Joh.6:35-57, 14:19-20).

DE VADER OPENBAREN

We komen nu tot het volgende schriftgedeelte: "Wat een liefde heeft ons de Vader gegeven, dat we kinderen van God genoemd worden en dat zijn we ook. Nu zijn we dus kinderen van God en het is nog niet geopenbaard, dat we zonen zullen zijn. Als het geopenbaard zal zijn, zijn we aan Hem gelijk en zullen we Hem zien zoals Hij is. Ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is" (uit 1Joh.3:1-3).

Kinderen van God". Het hier gebruikte Griekse woord is teknon en betekent (kleine) kinderen, nakomelingen. Iedere gelovige is een kind van de hemelse Vader. Dat is ieders status, als Jezus' offer aan het kruis persoonlijk wordt aanvaard. Dat is niet onze hoop, of ons doel. Dat is voor gelovigen een feit, van genade.

Maar "het is nog niet geopenbaard (phaneroo), wat we zullen zijn. Als Hij (ons) zal zijn geopenbaard (phaneroo), zullen we Hem gelijk wezen en Hem zien gelijk Hij is". Wat een duidelijke waarheid! We weten, dat we kinderen van God zijn, maar dat we een zoon (huios) van de Vader kunnen zijn, aan Hem gelijk, dat is ons nog niet geopenbaard.

De status van een zoon van God gaat al ons bevattings- en voorstellingsvermogen te boven. Paulus zegt: "Wat God heeft bereid voor degenen die Hem liefhebben" heeft "geen oog gezien en geen oor gehoord" (1Cor.2:9). "Niets weegt op tegen de heerlijkheid en de luister ervan" (Rom.8:18). Vandaar, dat hij ook schreef: "Dat God u de Geest van wijsheid en van openbaring moge geven om Hem recht te kennen, en dat Hij de ogen van uw hart moge verlichten, zodat u weet, welke hoop Zijn roeping wekt" (Ef.1:17-18). Hij roept ons tot heerlijkheid en luister, tot zoonschap!

De openbaring van de zonen Gods (apokalupsis) heeft nog niet plaatsgevonden. "Met reikhalzend verlangen wacht de schepping" erop (Rom.8:19). In geloof en vol hoop zien ook wij ernaar uit (Rom.8:23). "Het is nog niet (aan ons) geopenbaard (phaneroo) wat we zullen zijn" (1Joh.3:2a). "Wanneer Hij dat wel doet, zullen we Hem gelijk wezen, want we zullen Hem zien gelijk Hij is (1Joh.3:2b).

Dan wordt duidelijk, wie er geroepen zijn om "zonen van God" te zijn, "eerstelingen voor God en voor het Lam" (Op.14:4). Ze zijn tevoren gekend (Rom.8:29). Alle dingen doet Hij in hun leven medewerken ten goede (Rom.8:28). Ze worden geheel volgens Gods plan "gelijkvormig aan de Zoon, die de eerstgeborene is van vele broeders" (Rom.8:29b). Niet later, als een plotselinge verandering, maar in een veranderingsproces (vgl. 2Cor.6:14-7:1).

Ook onze reiniging is een reinigingsproces. Als de heilige Geest ons ergens op aanspreekt, is dat om ons te reinigen, opdat er geen enkele vermenging meer kan zijn van ondeugdelijk en goed, van "vlees" en "geest" (Mat.13:47-52, Hebr.4:12). Het impliceert het verlaten van elk doel behalve "Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding" (Fil.3:10). Het is het uitgaan uit "Egypte" en "Babel" en het opgaan naar het Jeruzalem in geest en in waarheid. Doen we dat en leveren we al onze religieuze kennis en gewoonten in, dan gaan ook wij de hoge roeping van God in Christus Jezus "zien". om te komen tot zoonschap, tot geestelijke volwassenheid, tot koninklijk priesterschap.

ELK OOG ZAL HEM ZIEN

De hoop Hem te zien, is ook de hoop voor het gehele mensdom. "In de naam van Jezus zal zich alle knie buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader" (Fil.2:10-11). "Elk oog zal Hem zien" (Op.1:7).

In Jesaja lezen we: "De heerlijkheid van de Heer zal zich openbaren en alle vlees tezamen zal dit zien" (Jes.40:5, St. Vert.). En in Habbakuk: "De aarde zal vol worden van de kennis van de heerlijkheid van de Heer" (Hab.2:14). "Alle vlees zal het heil Gods zien" (Luc.3:6). Hoe?

Door de openbaring van de zonen Gods. Zij zullen, net als Jezus destijds in Israël, de liefde, de kracht en de heerlijkheid van de Vader openbaren (phaneroo) aan de ganse schepping. Deze "144.000" eerstelingen worden "tot een volk, een roem (=naam), een lof en een sieraad" wereldwijd (Jer.13:11). Dit "volk heeft Hij voor Zich geformeerd om Zijn lof te verkondigen" (Jes.43:21). Paulus noemt dat volk "de volheid van Christus". Het worden universele heilbrengers, verlossers voor alle mensen.

De Heer Jezus is de Verlosser, het Hoofd van die volheid. Alle leden zijn gelijkvormig aan Hem geworden. Daarom staat er ook: "Verlossers zullen de berg Sion bestijgen om over het gebergte van Ezau gericht te oefenen" (Ob.21). De Staten Vertaling zegt: "Er zullen heilanden op de berg Sion opkomen". Ze zijn èn zonen, èn koningen èn priesters! De Almachtige doet hen opkomen uit regionen van het vleselijke en het zielse (vgl.Joh.17:2). Zo ontstaat er een Lichaam van heilanden, van gezalfden, van zonen van God.

Ook in deze tijd voegt God zonen toe aan deze eerstelingen. Ze leren volkomen te wandelen in de voetstappen van het Lam. Ze schijnen "als lichtende sterren in de wereld, te midden van een ontaard en verkeerd geslacht" (Fil.2:15).

Aan het einde van "deze eeuw der genade" worden de laatste zonen van dat "Lichaam" door God toebereid. Ze zijn dat deel van het Lichaam, dat Johannes zag als "de voeten, gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt" (Op.1:15). Het grootste gedeelte van het Lichaam dat Johannes zag, was bedekt. Maar niet het Hoofd (=Jezus), de handen en "de voeten".

De "voeten" worden nu toebereid. Ook zij worden uitermate beproefd, als "in een oven gloeiend gemaakt". Als zij ook de maat van Christus hebben bereikt, hoeven de anderen onder het reukofferaltaar niet langer te wachten, want dan is hun getal vol (vgl. Op.6:11). Dan kan het voltallige Lichaam van Christus "op Zijn voeten staan" en is de "mannelijke Zoon" geboren, die "plotseling wordt gevoerd naar God en Zijn troon" (Op.12:5).

Deze volheid van Christus, vol goddelijke autoriteit, zal de aarde vervullen met licht en gerechtigheid. Deze "144.000" hebben overwonnen en zitten op Zijn troon, gelijk ook Hij had overwonnen en gezeten is met Zijn Vader op Zijn troon (Op.3:21). Het zijn de "heilanden, die de berg Sion hebben bestegen" (Ob.21, Op.14:1-5).

Tenslotte: de reden, waarom de wereld dan wèl ontvankelijk zal zijn voor Gods heil, is, dat Hij Zijn Geest zal uitstorten op alle vlees (Joël 2:28). Dan krijgt het gehele mensdom innerlijk verlichte ogen om in "de volheid van Christus" Gods heil te "zien". Want "zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien" (Op.1:7).

Ja, "een Koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht. Ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land. Dan zullen de ogen van de zienden niet meer verblind zijn. De oren van de horenden zullen opmerken. Het hart van de onbezonnenen zal inzicht en kennis verkrijgen en de tong van stamelaars zal in staat zijn tot duidelijk spreken" (Jes.32:1-4).

"O diepte van rijkdom, van wijsheid en kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen. Want: wie heeft de zin van de Heer gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen" (Rom.11:33-36).