Home page

De koninklijke
mens

.... hongert en dorst naar de gerechtigheid,
is barmhartig en rein van hart.
Hij is een vredestichter.

Als hij wordt vervolgd ter wille van de gerechtigheid
en als er allerlei kwaad van hem wordt gesproken om Christus' wil,
verblijdt en verheugt hij zich, want zijn loon is groot in de hemelen.

(naar Mat.5:3-12)

DE KONINKLIJKE WEG

De koninklijke mens gaat de koninklijke weg. Aan het begin van die weg klinkt voor ieder gehoorzaam kind van God de oproep: "Ga anders denken, want het koningschap van God is onder handbereik gebracht (Mar.1:1-3, Mat.3:2). Je weet al te zijn gered, maar richt je nu op wat boven is (Ps.24:7-9, Col.3:2). Want als je kunt zien met de ogen van je hart en gehoorzaam het Lam gaat volgen, is er ook voor jou een koninklijk-hemelse weg op aarde mogelijk (Heb.10:20).

Jezus ging die weg als eerste Zelf. Hij liet Zich voortdurend leiden in rechte sporen. Hij deed in alles de wil van de Vader en groeide op tot zoonschap in de stille afzondering van Nazareth (nazar= afgezonderd). Toen werd openbaar, dat deze man uit Galilea Zoon van God was, Koning, Redder, Verlosser (Mat.3:17). Hij was toen ongeveer dertig jaar oud, dertig, het bijbelgetal voor geestelijke volwassenheid (Luc.3:23).

De Zijnen worden geroepen dezelfde weg te gaan. Ook zij worden in het verborgene door Gods Geest geleid tot geestelijke volwassenheid. Op die weg doen ook zij van harte de wil van de Vader. Ook zij worden onder het zachte juk van de Geest koninklijk-priesterlijk gemaakt (Mat.11:28-30, 2Cor.5:17, Tit.3:5, Op.5:10, Ef.5:1).

Wie van deze weg weet en Gods wil niet doet, kan er wel over praten, maar de weg zelf niet kennen. God is wel Koning, maar niet in en door hem. De wil van zijn ik blijft op de troon.

Oswald Chambers spitst dat heel scherp toe. Hij schrijft: "Zolang we zeggen: 'Vader, ik wil met de heilige Geest gedoopt worden, ik wil dat U mij gebruikt, ik wil ...... ik wil ..... ik wil', kunnen we bidden tot Sint Juttemis, maar verhoring zullen we nooit krijgen, want we bidden uit eigen wil, uit kinderlijke hebberigheid" (uit: Geheel voor Hem).

Op de nieuwe en koninklijke weg leggen we al die kinderlijke ik-gerichtheid af (1Cor.13:10-11). Dan zeggen we, uit liefde tot Hem: "Heer, hier ben ik om in alles Uw wil te doen. Ik ga Uw weg. Ik zal van harte doen wat U me zegt" (Ps.40:8-9, Heb.10:5-7, Luc.14:26-27).

DE KONINKLIJKE MENS

Jezus heeft de naam (=het wezen) van de Vader geopenbaard aan de mensen die Hem gegeven waren (Joh.17:6). Het waren er "12". Zij zouden met dezelfde opdracht worden uitgezonden (Joh.20:21).

Op een berg begon Hij hun te leren wat de Vader Hem had geleerd (Mat.5:2). Hij sprak niet over de zegeningen, die je van God kunt krijgen en waar de massa voor komt. Het ging over de wezenshouding van de koninklijke mens, die arm van geest is en hongert naar gerechtigheid. Het ging over de mens die barmhartig en vredelievend is, rein van hart en blij als hij moet lijden om de gerechtigheid (Mat.5:2-12).

Dat was geen theologisch lesje met intellectuele weetjes. Hij sprak uit ervaring. Jezus gaf in alle eenvoud een beschrijving van wat Hij Zelf had doorleefd in Zijn eerste dertig jaar op aarde. Hij gaf door wat Hij Zelf van de Vader had ontvangen en beschreef, hoe Hij door diens Geest was gemaakt (Joh.8:28). Zo zou Hij óók deze "twaalf" maken. Hij zei: "Ook jullie zullen volmaakt zijn, zoals de Vader volmaakt is" (Mat.5:13-16, 48).

Nog nooit hadden ze zo iets gehoord. Altijd was hun geleerd dat ze zich aan de wet en de profeten moesten houden. Maar nu hoorden ze over het kennen van de Vader. Ze hoorden Hem bidden tot onze Vader. En ze hoorden Hem over zoonschap spreken. Steeds gebruikte Hij het woord huios (=volwassen zoon): "Ze zullen zonen genoemd worden" (Mat.5:9).

Nee, Jezus gaf geen nieuwe regels voor kinderen Gods. Hij zei niet: "Als je dit en dat doet ...........". Dat zouden de wetgeleerden hebben gezegd. Hij zei: "Als je zo en zo bent en leeft (vanuit Gods inwonende Geest), dan ben je een zoon van de Vader!" (vgl. Rom.8:14). "Wie zo is, is zalig", zei Hij (Gr.: makarios: gezegend, gelukkig, te benijden). "Kijk maar naar Mij, hoe Ik ben gemaakt: dan zie je de Vader" (Joh.14:9). Ja, Jezus was makarios, gezegend. En dat is iedereen, die in Christus is (2Cor.5:17).

Hij sprak dus over de innerlijke levenshouding, die Hij van de Vader had geleerd en ontvangen. Hij deed dat in acht uitspraken (8=nieuw leven). Wij noemen zo'n uitspraak een zaligspreking, maar in veel talen wordt ze een beatitude genoemd: een gezegende houding (beata=gezegend, attitude=houding). Wat dronken de "12" dit alles in, toen Hij er over vertelde! Het waren woorden van geest en leven, als levend water (Joh.6:63, 68).

En dat was nog maar het begin! Want niet alleen de "12" zouden ervaren wat Hij vertelde. God zou immers hetzelfde doen in veel meer eerstelingen, in "144.000" discipelen, die in elk opzicht naar Hem, het Hoofd, zouden toegroeien (Ef.4:15, Op.14:1-5).

Hun wezenshouding zullen we nu heel beknopt bespreken aan de hand van de "acht" aspecten van de nieuwe, koninklijke mens uit God, zoals Jezus die beschrijft in de zgn. zaligsprekingen.

"Zalig de armen van geest,
want voor hen is het Koninkrijk der hemelen ...."
(Mat.5:3).

De nieuwe mens is arm van geest. Arm is in het Grieks penes (weinig hebbend) en ptochos (niets hebbend). Jezus gebruikte het woord ptochos, helemaal niets hebbend. Hij was ptochos.

Nu gaat het niet over arm van bezit, maar over arm van geest. Het gaat om een innerlijke houding. Jezus werd arm (ptochos) van geest om rijk te zijn in God (2Cor.8:9, Col.2:9). Hij maakte Zich leeg van de menselijke geest, om geleid te kunnen worden door de volheid van Gods Geest (Fil.2:7-11, vgl. Rom.8:14).

Je kunt jezelf ook rijk van geest maken. Dan heb je een trotse, hoge dunk van wie je geestelijk bent en van wat je religieus "van de grond" krijgt. Maar in Gods ogen ben je dan echt arm, en ook nog blind en naakt (Op.3:17). God is wel goed voor je, want dat is Hij voor iedereen (Ps.145:9). Maar Hij kan niet in en door je koninklijk werken (Op.3:21). Met je vindingrijke geest bedenk je steeds weer eigen plannen om die op een wereldse manier uit te werken. Je laat God niets doen. De wil van je ego blijft gelden. Je gebeden gaan over jouw plannetjes, die Hij moet helpen lukken. Wat je denkt, zegt en doet, is dan niet uit Hem, maar uit de mens.

Jezus was arm van geest. Hij zei: "Ik kan uit Mijzelf niets doen. Wat Ik hoor van de Vader, dat zeg Ik. Ik kan alleen doen wat Ik Hem zie doen. En wat Hij doet, dat doe Ik op dezelfde manier. Ik richt Mij niet op wat Ik Zelf wil, maar op Zijn wil" (naar Joh.5:19,30, 8:38).

Armen van geest geven God dus alle ruimte. Ze zijn afhankelijk van Hem en kneedbaar in Zijn handen. Ze beseffen, dat ze zelf niets hebben of kunnen om hemels koningschap te doen komen, Ze weten, dat het is uit Hem. Hun aardsgerichte ego is dood (Gal.2:20). Ze weten, dat hun eens zo sterke punten en talenten ongeschikt zijn voor Gods Koninkrijk. Die hebben ze allemaal ondergeschikt gemaakt aan Gods Geest.

Armen van geest doen ook niets uit eigen belang of eer. Ze vragen maar één ding: "Heer, doorboor mijn oor om Uw stem te kunnen horen, opdat Ik uit liefde Uw wil kan doen" (Deut.15:17). Ja, ze laten God leiden, ook al is dat vaak op wegen, die lang niet altijd meteen begrepen worden.

En nu de geweldige waarheid: hemels koningschap is voor armen van geest (Mat.5:3). Wat een voorrecht als Gods Geest ons arm van geest heeft kunnen maken. Dan volgen ons geluk en genade, alle dagen van ons leven (Ps.23:6). Dan is vrede, rechtvaardigheid, kracht en blijdschap door de heilige Geest ons deel, want daarin bestaat het Koninkrijk van God immers (Rom.14:17, 1Cor.4:20). "Zalig de armen van geest ....".

"Zalig die treuren,
want zij zullen vertroost worden ...."
(Mat.5:4).

De tweede geesteshouding van de nieuwe mens uit God is: ze treuren. En waarom treur je? En waarover?

Je treurt om een gemis. We lezen, dat de aarde treurt om het verlies van de oogst (Joël 1:10). De wegen naar Sion treuren, omdat er geen feestgangers zijn (Klaagl.1:4). Priesters treuren als er niet meer geofferd wordt in Gods huis en wenen: "Waarom zou men onder de volken zeggen: Waar is nu hun God?" (Joël 1:9, 2:17) "En", zegt Jezus, "als de bruidegom weg is, treuren de bruiloftsgasten" (Mat.9:15).

Wat de Heer met het laatste bedoelt, legt Hij later uit aan Zijn discipelen. Hij zegt: "Wat Ik heb te zeggen, heb Ik nog niet eerder gezegd: Ik ga naar de Vader. En daarom zijn jullie bedroefd, ja, jullie zullen treuren. Maar dat zal veranderen, als Ik jullie spoedig weer zal zien. Dan zullen jullie een blijdschap kennen, die niemand je kan afnemen" (naar Joh.16:4-6, 20 en 22).

De discipelen, die jaren bij Hem waren geweest, zouden treuren, totdat ze Hem weer zouden "zien". Dat had Hij beloofd: "Na een korte tijd zullen jullie Mij weer zien en dan zal Ik altijd bij jullie blijven" (Joh.16:16, Mat.28:20). En toen Hij kwam (in de gestalte als levendmakende Geest), hield alle treurnis op en konden ze weer "met vreugde water scheppen uit de bronnen des heils" (Jes.12:3). Hij kwam in hun binnenste! (Hand.2:1-13, 2Cor.5:16). Ja, treurende discipelen zijn makarios (=zalig, gezegend, gelukkig, te benijden): zij zullen vertroost worden.

Voor vertroosten staat er parakaleo (=bij Zich roepen, toespreken). Als wij nu gevoelens van treurnis hebben, roept Hij: "Kom maar, kom maar bij Mij" (Mat.11:28). Hij roept ons bij Zich! En als we dan tot Hem komen, spreekt Hij ons toe. Meteen! Dat belooft Hij tot vijf keer toe in Openbaring: "Ik kom spoedig" (Op.2:6, 3:11, 22:7,12 en 20: Grieks: tachu=met spoed, zonder uitstel, meteen). Hij komt meteen met troostrijke woorden. En dan weten we het weer: Hij is er, om onze treurnis in blijdschap te veranderen (Jes.61:3).

De nieuwe mens treurt ook om anderen. Toen Jezus voor het laatst naar Jeruzalem ging en de stad zag, weende Hij (Luc.19:41). Hij treurde om de onwil van de geestelijke leiders (Mat.23:1-39). Ze hadden van de tempel een soort markt en een rovershol gemaakt. Profeten, die tot haar gezonden waren, werden gestenigd (Mar.11:17). Ook Jezus zou er worden gedood (Luc.13:34). En haar inwoners? Het waren voortgejaagde, afgematte schapen zonder herder (Mat.9:36). Wat was Hij over hen met ontferming bewogen! (Mar.6:34).

Hij treurde en was bewogen. Dat is nu precies de houding van hemelse priesters: meevoelen en met ontferming bewogen zijn. Jezus, onze hogepriester, kende dat als geen ander, of het nu om een menigte ging of om een enkeling (Heb.5:8-10, Luc.7:13). Hij voelde mee met de ander, bekend als Hij was met alle menselijke zwakheden (Heb.4:14-16). En hij was met ontferming bewogen, niet alleen over wie Hem volgden, maar ook over onwilligen, onwetenden en dwalenden (Hebr.5:2). Elke keer, als Hij een "wee u" over hen uitsprak, was dat dan ook geen bedreiging of bestraffing: het waren uitingen van smart en bewogenheid.

Door Zijn Geest maakt Jezus nu "nieuwe" priesters (Op.5:10). Ook zij treuren en zijn priesterlijk bewogen met hun medemens. Het zijn tevens "nieuwe" koningen. Zij zullen als "priesters met Hem als koningen heersen" (Op.20:6) en de aarde in gerechtigheid richten, rechtzetten (Jes.53:11).

"Zalig de zachtmoedigen,
want zij zullen de aarde beërven"
(Mat.5:5).

We lezen, dat "Mozes een zeer zachtmoedig man was, meer dan enig ander mens op de aarde" (Num.12:3). Was hij dat van nature? Integendeel! Toen hij nog prins was aan het hof van farao, zag hij eens, dat een Egyptenaar iemand van zijn volk sloeg. "Hij keek naar alle kanten en toen hij zag, dat er niemand was, sloeg hij die Egyptenaar dood en verborg hem in het zand" (Ex.2:12). Dat kun je niet bepaald zachtmoedig noemen.

Omdat het gebeurde wèl was gezien, was hij zijn leven niet meer zeker. Hij vluchtte naar een ver woestijnland, waar hij herder werd. Wat een afgang: van Egyptische prins tot herder, "een gruwel in de ogen van Egyptenaren" (Gen.46:34). Alles raakte hij kwijt. Al zijn trots en zelfvertrouwen werd gebroken (Ex.4:10). Veertig jaar was ervoor nodig om hem zachtmoedig te maken (40=uitermate beproeven).

Wat is zachtmoedig? Het Hebreeuwse woord is anav: arm, zwak, uitgeput, nederig, neergedrukt. Je bent zachtmoedig, als je hebt geleerd dat je wereldse status in het Koninkrijk van God niets voorstelt. En als je weet, dat daar je vleselijke kracht enkel zwakheid is, want je kunt er niets met menselijke talenten. Zachtmoedigen zijn "uit-geput" en net als Mozes geheel afhankelijk van God geworden. Ik las in Strong's n.a.v. het Grieks: "Zachtmoedigheid is het tegengestelde van zelfbevestiging. Een zachtmoedig mens is niet (meer) met zichzelf bezig. Hij vertrouwt ten volle op God en Zijn beheersing van elke toestand. Het is dan ook een vrucht van de heilige Geest, niet van de menselijke wil (vgl. Gal. 5:23)".

Jezus was "zachtmoedig en nederig van hart" (Mat.11:29). Hij werd niet ontledigd. Hij heeft Zichzelf ontledigd, Zichzelf neer-gedrukt, Zichzelf uit-geput (Fil.2:7-8). Hij maakte Zich leeg van alles (Fil.2:6). Van Zijn gestalten, als Zoon van God, hemelkoning en hogepriester, maakte Hij nooit gebruik om Zich aan de wereld te bewijzen (vgl.Mat.4:3,8). In plaats daarvan nam Hij andere gestalten aan: die van dienstknecht (Fil.2:7), van "schaap dat stom is voor zijn scheerders", van "lam dat ter slachting geleid wordt" (Jes.53:7). Hij legde Zelf alles bewust en vrijwillig af. "Hierom heeft de Vader Mij lief", zei Hij (Joh.10:17-18).

Jezus, en dat deden ook de apostelen later, roept ook ons op om ons te vernederen in die zin (Luc.18:14, Jac.4:10, 1Pet.5:5-6, Col.3:12). Gehoorzamen we, dan worden ook wij verhoogd en horen wij de blijde boodschap van koningschap, die Hij brengt aan zachtmoedigen (anav, Jes.61:1). Zo'n zachtmoedig mens is te benijden, want, zegt Jezus, hij zal de aarde beërven (Mat.5:5).

De aarde? Is dat de aardbol in tegenstelling tot de hemel? Of een aards land als Israël? Nee, de nieuwe mens beërft de aarde in de zin van grond, bouwland (Gr.: ge, Mat.5:5), om dertig-, zestig-, ja, misschien wel honderdvoudig vrucht te dragen. Wie het bouwland erft, is Gods akker in geest en waarheid, waarvan de vruchten van de Geest geoogst gaan worden (1Cor.3:9). Zachtmoedigen beërven een hemels bouwland, waarop de goddelijke natuur kan groeien. Ja, zalig de zachtmoedigen ..........

"Zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden ...."
(Mat.5:6).

Er staat in het Grieks: dorsten naar de gerechtigheid. Het gaat hier niet om een honger naar iets, maar naar Hem, dé Gerechtigheid (1Cor.1:30). Dit overstijgt elk verlangen naar zegeningen, gaven van de Geest en een bruisend gemeenteleven. De hier bedoelde honger en dorst is naar het nieuwe van God en Zijn gerechtigheid in ons leven. Wie daarnaar hongert is te benijden: hij zal verzadigd worden en met Hem in gerechtigheid regeren (Jes.32:1). Waar? In eerste instantie in zijn eigen leven natuurlijk!

Deze honger krijg je niet vanzelf. Die is uit God, als je van schijn en namaak bent gaan vasten. Dan geeft Hij die honger. En alleen Hij kan die stillen. Daarom kennen naamchristenen die niet. Zij blijven hun honger stillen met het voer van beneden. Wat hun oude, aardse religieuze structuren te bieden hebben vinden ze veel lekkerder dan het nieuwe van de Geest (vgl. Luc.5:39). Hoe dat komt? Omdat ze nog niet anders kunnen. Jezus stelt het zó eenvoudig: als we hongeren naar de Gerechtigheid, zijn we zalig, gezegend, te benijden. God heeft dan Zijn zegenende hand op ons gelegd: we hongeren niet langer naar al dat aards-religieuze, maar naar het nieuwe. We gaan dan vóór alles het hemelse zoeken, het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid (Col.3:2, Mat.6:33). En dan vind je! (Mat.7:7-11).

Zij zullen verzadigd worden. Jezus zegt: "Ik leef door de Vader en wie Mij eet, zal leven door Mij" (Joh.6:57). En "wie drinkt van het water dat Ik geef, krijgt geen dorst meer. Het wordt in hem een fontein...." (Joh.4:14). Dan is onze dorst naar de Gerechtigheid gelest. Dan zijn we zó met Hem verzadigd, dat het levende Woord uit ons stroomt. Dan is het uit God, dat we in Christus zijn, die ons van God gerechtigheid geworden is (uit: 1Cor.1:30). Velen weten hierover te praten: ze kennen de theorie ervan van binnen en van buiten. Maar tegelijkertijd blijven ze hongeren naar lage, aardse, uiterlijke dingen, naar zegeningen, gaven, tekenen en wonderen. Maar dat alles brengt geen waarachtig, koninklijk leven. God maakt alleen levend door Zijn Geest! (2Cor.3:6).

Nog even iets over de diepste betekenis van gerechtigheid. Volgens Strong is dat "de toestand die God aanvaarden kan en goedkeuren". Die toestand ontstaat alleen, als we Zijn wil van harte doen, net als Jezus. Hij zei: "Waar Ik naar honger en dorst, is de wil van Mijn Vader te doen" (Joh.4:34). dàt was Zijn missie, niet alleen zielen redden, zieke lichamen genezen en wonderen doen. Hij was gefocust op "het doen van Gods wil en Zijn werk te volbrengen". Kijk, dàt kan God met vreugde aanvaarden en goedkeuren. Dat is recht in Zijn ogen. Dat is gerechtigheid.

Jezus is ons voorbeeld. Hij leerde volmaakt gehoorzaam te zijn in alles wat Hij meemaakte (Heb.5:8). Hij was de geliefde Zoon, die de Vader behaagde (Mat.3:17). Hij vervulde alle gerechtigheid (Mat.3:15). Hij deed in alles wat recht is in de ogen van de Vader. Laten nu wij "Hem navolgen, als geliefde kinderen" en ons laten vervullen "met de rechte kennis van Zijn wil, om Hem in alles te behagen", "opdat ook wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem" (Ef.5:1, Col.1:9-10, 2Cor.5:21).

"Zalig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid betonen ...."
(Mat.5:7, Grieks: eleeo=meelijden, helpen).

Met betrekking tot deze nieuwe levenshouding zegt Jezus in Lucas: "Wees barmhartig zoals de Vader barmhartig is" (Luc.6:36). Hij, de Zoon, betoonde de barmhartigheid van de Vader. En ook de Zijnen zullen anderen met barmhartigheid bejegenen, als zonen van de Vader.

Jezus zegt, dat wie Hem navolgt en overwint, met Hem zal zitten op Zijn troon (Mat.19:28, Op.3:21). Die troon staat niet als een gouden stoel boven het wolkendek of in een stad ergens op aarde. Gods troon is in geest en in waarheid en staat op een geestelijke, hemelse realiteit: barmhartigheid. Er staat: "Door het huis van David èn vanaf die troon van barmhartigheid zal al wat was gevallen worden hersteld en gericht" (=rechtgezet, Jes.16:4-5).

d\Dàt "zagen" "twee" "blinde" mannen. Ze liepen Jezus achterna, al roepende: "Jezus, zoon van David, betoon ons barmhartigheid!" (Mat.9:27). Ja, Jezus was dé barmhartige Zoon van David, de meelijdende Koning en Helper van Israël.

Maar let op: allen die het Lam navolgen èn overwinnen zijn ware zonen van David. God maakt hen in de stilte zó barmhartig, dat ook zij op Zijn tijd de volheid van Zijn barmhartigheid zullen betonen aan de ganse schepping. Ze gaan alles in Zijn naam rechtzetten (Rom.8:19). Alles en iedereen! Want er is niet één mens, waar God niet van houdt. Hij schrijft namelijk niemand af! (Rom.11:32, 1Tim.2:6).

Jezus was de Eerste, die zó barmhartig was dat de Vader in al Zijn volheid in Hem lichamelijk kon wonen (Col.2:9). In Hem stond de troon van barmhartigheid. Zelfs toen Hij werd geslacht, bad Hij voor wie dat deden: "Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen" (Luc.23:24). En ook op dit vlak verwacht Hij van de Zijnen, dat ze Hem navolgen. Hij verwacht, dat ook zij als "barmhartige Samaritanen" de gevallen mens met "olie" en "wijn" behandelen en weer op weg helpen (Luc.10:25-37). Hij zegt zelfs: "Heb uw vijanden lief. Als je hun goed doet, zal je loon groot zijn: je zult zonen (Grieks: huios) van de Allerhoogste zijn. Hij is goed voor iedereen, ook jegens ondankbaren en bozen. Wees dus als Hij: barmhartig" (naar Luc.6:35-36, Mat.5:43-48).

Kan dat, barmhartig zijn voor vijanden? Voor ondankbare en slechte mensen, als je wordt beklad en benadeeld? Als we nog "oud" zijn: nee (Mat.5:17 e.v.). Dan geldt nog: "Oog om oog, tand om tand" (Deut.19:21, Mat.5:38). Maar als we uit God geboren zijn, dan mogen we dat leren. God is liefde. Hij is goedertieren, barmhartig (Ps.103:8, 100:1,5, 1Joh.4:16). En net zoals Hij de Zoon zond, zo zendt Jezus de Zijnen, namelijk om Gods barmhartigheid aan de wereld te betonen (Joh.20:21,17:6).

"Zalig de barmhartigen ....." (Mat.5:7). In hen staat de troon van barmhartigheid van waaruit al het kromme wordt rechtgezet (Jes.16:5). Door hen zal Zijn barmhartigheid worden betoond aan de hele schepping, tot eer van God de Vader (Mat.5:7, Rom.8:19).

"Zalig wie zuiver van hart zijn,
want zij zullen God zien ...."
(Mat.5:8).

Zuivere lucht bevat geen viezigheid. In zuiver goud zit geen enkel deeltje onedel metaal. En als wij zuiver van hart zijn, is onze geest rein van wereldse vervuiling en vrij van onedele, zielse motieven. Dan zijn we onvermengd, één, nieuw. Dan zullen we God zien (2Cor.7:1, Heb.4:12).

De Heer openbaart Zich alleen in mensen, die geestelijk vrij zijn van vermenging (Gal.1:16). In hun akker laten ze geen tweeërlei zaad toe (Deut.22:9, Gal.6:8). Ze bewerken Gods akker niet met een rund en een ezel samen, of met een rein en een onrein dier (Deut.22:10). Ze zijn vrij van elke vorm van het aards-religieuze Babylon en van wereldse zakelijkheid. Ze zijn uit God geboren en leven uit God. En wat uit Hem is, is zuiver, maakt levend, vernieuwt en leidt tot de volle waarheid (Op.22:1, Joh.16:13, 2Cor.3:6, Titus 3:5). Ja, zij mogen de berg van de Heer beklimmen en staan op Zijn heilige troon, omdat ze niet alleen rein van handen zijn, maar ook zuiver van hart (vgl. Ps.24:3-4).

Onzuiver is wat uit de mens komt (Jer.19:7). Dat maakt een mens onrein, zegt Jezus. Wie dáárop vertrouwt, is onzalig, ongelukkig, beklagenswaardig (Mat.15:18-19, Jer.17:5). Daarom deed Hij nooit iets uit Zichzelf (Joh.8:28). Hij was zuiver van hart, onvermengd, één. En omdat Hij erover waakte om zo te blijven, zag Hij voortdurend de Vader in Zijn koningschap, kracht en heerlijkheid (Joh.3:3, 5:19, 11:40).

Zien verwijst in de bijbel altijd naar geestelijk kennen, innerlijk weten. De Heer zien is Hem kennen. En om te "zien" wie en hoe Hij is, is openbaring door Zijn Geest nodig (Mat.16:13-20). Van de massa's mensen, die naar Jezus kwamen luisteren, "zagen" maar enkelen wie Hij in wezen was: de van God gezonden Messias (Joh.1:10-11, 14:7). De meesten vonden Hem een prima leraar en verwonderden zich over de wonderen die Hij deed (Luc.11:14). Maar als je niet zuiver van hart bent, blijf je doof voor de geestelijke betekenis van Zijn woorden en blind voor de strekking van de wondertekenen die Hij deed. Velen zagen Hem zonder Hem te "zien". En ook nu weten velen alles over Hem, zonder Hem echt te kennen (Grieks ginoosko=intiem kennen, Mat.7:21-23)

Even nog dit: rein van hart is niet hetzelfde als zonder zonde. David was zuiver van hart, maar niet zondeloos (Psalm 51). Jezus zegt dan ook niet: "Zalig de reinen in woord en daad, want zij zullen God zien". Want reinheid van hart komt niet voort uit goede werken, of uit goede voornemens, uit eigen goede wil of zelfrealisatie, als een yogatechniek. Dat is allemaal schijnzuiverheid, uit de mens.

Zuiverheid van hart is een beatitude, een gezegende houding. Door Gods Geest gedreven verlang en zoek je dan maar één ding: bij Hem te zijn en van harte Zijn wil te doen (Ps.27:4, 1Sam.13:14). Als je een fout maakt, toon je, net als David, oprecht berouw. Dan blijft het oog van je hart zuiver (Gr: haplous, enkelvoudig, Luc.11:34), enkel op God gericht! Zulke mensen zijn zalig, te benijden, want zij zullen Hem "zien". Dat is: ze zullen Hem kennen zoals Hij is (1Joh.3:2b).

"Zalig de vredemakers,
want zij zullen zonen van God genoemd worden ...."
(Mat.5:9).

De Heer Jezus is de Vredevorst, de Vredegever (eirenoloios= vredemaker, Mat.5:9). Hij zegt: "Mijn vrede geef Ik jullie, een vrede die de wereld niet kan geven en die alle verstand te boven gaat" (Joh.14:27, Rom.14:17, Fil.4:9). En wie noemt Hij nu zalig en gelukkig? Wie ook de vrede uit God kent en die laat stromen naar de ander (Jes.48:18). Hij is ook vredegever, vredemaker, en zal ook zoon van God genoemd worden. Ja, dàt staat er: huios, volwassen zoon! Over een gelukkig en te benijden mens gesproken!

Meestal denkt men, dat Jezus doelde op vredestichters tussen ruziënde mensen en partijen. Maar is dat zo? Toen iemand die ruzie had met zijn broer Hem vroeg: "Meester, zeg toch eens tegen hem, dat hij de erfenis met mij moet delen", deed Hij niets. Hij zei alleen: "Wie heeft Mij als rechter of bemiddelaar over jullie aangesteld?" (Luc.12:13-14). Hij wist, dat vrede die op wereldse wijze tot stand kan worden gebracht, niets meer is dan een stilte voor de volgende storm.

Zijn vrede is totaal anders. Hij geeft een blijvende vrede in het innerlijk van de Zijnen (vgl. Joh.14:27b, Col.3:15). Het gaat enerzijds om de vrede uit God en anderzijds om onze vrede met Hem (Rom.5:1). Het gaat dus om méér dan wereldse vrede. Jezus zegt zelfs: "Denk niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde. Daar breng ik het zwaard" (Mat.10:34).

Het Hebreeuws voor vrede is shalom. Volgens Strong houdt het in: volledigheid, gaafheid, welzijn, welstand, vrede, tevredenheid, rust. Wat een diepgang! "Ik geef jullie Mijn vrede, volledigheid en gaafheid, Mijn welzijn en welstand, Mijn tevredenheid en rust". dàt is de neerkomende vrede op aarde in mensen die God behagen (Luc.2:14, Jes.26:12). Aan deze volmaakte vrede, die nu neerkomt in wie op Hem vertrouwt, komt nooit een eind, omdat de Heer ze tot stand brengt en omdat ze vast staat in gerechtigheid (Jes.26:3, 9:6).

Jezus werd onze vrede (Ef.2:14). Maar nog belangrijker is, dat Hij door Zijn bloed vrede maakte voor de Vader. Het Lam verzoende Hem met alle mensen (Joh.1:3, Col.1:16-17, 20-21). Met iedereen? Ja, met iedereen (Rom.11:32, 1Tim.2:6, 4:10).

Om dit beter te verstaan het volgende: het Grieks kent twee woorden voor verzoenen: katallasso (enerzijds verzoenen) en apokatallasso (wederzijds verzoenen). Het Lam werd geslacht sinds de grondlegging van de wereld en God, die liefde is, is daardoor met iedereen van Zijn kant verzoend, katallasso (Rom.5:8-10, 2Cor.5:19, Op.13:8). Voor de zondeval was dat al zo, en in de tijd werd dat duidelijk zichtbaar op Golgotha: de Vader is met alle mensen verzoend (Rom.11:32, 1Tim.2:6, 4:10).

Wie Jezus aanvaardt en met Hem gaat leven, is niet alleen vanuit God verzoend: de verzoening is dan wederzijds geworden. God had Zich al lang met hem, maar nu heeft ook hij zich met God verzoend. Nu heeft ook hij vrede met Hem (Rom.5:1). Apokatallasso!

Het merendeel van de mensen weet niet, dat God Zich al lang met hen heeft verzoend. Ze kunnen er niet op inhaken door onwetendheid. En wie het wel zou kunnen weten, gelooft in een "evangelie" van redding voor enkelen en verdoemenis van de rest, zoals dat eeuwen lang is gepredikt.

Hij redt alle mensen! (1Tim.2:6). Maar daarnaast kiest Hij uit die allen Zijn eerstelingen voor de speciale bediening (Jac.1:18, Mat.24:14). Dat zijn de barmhartige vredemakers, de "144.000", die alles en allen gaan terugbrengen tot Gods heerlijkheid (Rom.8:21). Ze zijn gezanten van Christus, aan wie de Vader de bediening en het woord van verzoening toevertrouwt (2Cor.5:18-20). Ze zullen "in naam van Christus vragen: laat u met God verzoenen" (2Cor.5:20). Op Zijn tijd komt door hen ieder mens te weten, dat God altijd liefde is geweest. Ieder zal inhaken op wat ze proclameren, want elke knie zal zich buigen en alle tong zal Hem loven (Rom.14:11). Door hun "groene bladeren" (=waarheden) zal elk volk genezen worden, tot eer van God, de Vader (Op.22:2).

"Zalig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden ...."
(Mat.5:10-12).

Mensen zijn eeuw in eeuw uit om tal van redenen vervolgd. Sommigen om hun etnische afkomst, zoals Joden en zigeuners. Anderen om hun onwijs fundamentalisme en fanatisme. Zijn die nu zalig omdat ze vervolgd worden? Ben je een te benijden mens, als je moet lijden omdat je voortdurend paarlen voor de zwijnen gooit? (Mat.7:6). Word je door de Heer gezegend genoemd, als je als christen de meest bizarre ideeën loopt rond te bazuinen en daarom wordt vervolgd. Of als je je met van alles en nog wat bemoeit? (1Pet.4:15). Nee, Hij zegt: "Zalig wie om de gerechtigheid vervolgd worden".

Het Griekse woord gerechtigheid is afgeleid van dikaios, wat recht, overeenkomstig Gods wil betekent. De bijbel spreekt over geleid worden in rechte sporen (Ps.23:3, Spr.4:11), rechte dingen zeggen (Spr.23:16), rechte voren trekken (2Tim.2:15), in de rechte kennis van God opgroeien en met de rechte kennis van Zijn wil vervuld worden (Col.1:9-10). Wie die rechtheid kent, is uit God (1Joh.2:29, 3:7,10). Jezus zegt, dat hij zalig is, bevoorrecht, te benijden, omdat Hij Gods koningschap in zijn leven kent, dat immers bestaat in het kennen van gerechtigheid door de heilige Geest (Rom.14:17).

Wie alle gerechtigheid vervult, doet volkomen Gods wil. Hij laat zich leiden in rechte sporen om Zijn naam. En omdat hij daarvoor kiest en de dingen die boven zijn zoekt, krijgt hij tal van verwijten te horen. Hij wordt gemeden, omdat hij de waarheid lief heeft. Als hij de waarheid zegt, wordt hij beschuldigd van hardheid en liefdeloosheid. Tracht hij te vergaderen in geest en waarheid, wordt hij door de groep verworpen en beschuldigd van dingen die hij niet heeft gezegd of gedaan.

Het is "lijden om de gerechtigheid" omdat je voor rechtheid kiest en het goede doet in Gods ogen (1Petr.3:14). Omdat je de meerderheid niet volgt op de brede weg, maar het Lam volgt op de smalle weg, ga je "lijden voor Christus" (Fil.1:29). Die weg voert naar buiten de legerplaats, om daar Zijn smaad te dragen (Hebr.13:13). Het is wel de weg ten leven (Mat.7:14). Het is de weg tot koningschap die eindigt op "Sion", "op de berg", "op de troon" (Op.14:1). Ja, "zalig wie om de gerechtigheid vervolgd worden, want van hen is het Koninkrijk der hemelen: zij kennen hemels koningschap, in zichzelf" (Mat.5:10).

DE NIEUWE LEVENSPRAKTIJK

Het begin van de Bergrede betreft dus de acht zaligsprekingen, die de wezenshouding beschrijven van de koninklijke mens die op aarde de hemelse weg heeft leren gaan. Het zijn geen principes, waar je van uit moet gaan, maar principes, die van jou uitgaan, omdat Jezus je leven is (Col.3:4). Logischerwijs volgt uit die houding ook een nieuwe levensstijl. Jezus spreekt daarover in het vervolg van de Bergrede (Mat.5:17-7:27).

Die nieuwe levenspraktijk ontstaat niet door iets te laten of te doen omdat de wet dat zegt. Ook niet omdat een mens, al noemt hij zich profeet of voorganger van een kerk, dat van je eist. Maar omdat je hebt leren horen en doen wat Jezus zegt. Acht keer staat er: "Maar Ik zeg u".

Natuurlijk is er een tijd dat we moeten luisteren naar ouders en opvoeders, profeten, voorgangers en andere regelgevers. Ze zijn allemaal tot Christus (Gal.3:24, Ef.4:13). Eerst zijn we kinderen Gods die door mensen moeten worden opgevoed in de gerechtigheid. En als Jezus ons tot Zich roept, maakt Hij ons tot Zijn discipelen, tot leerlingen die van Hem leren (Mat.11:28).

De Vader kondigde dat al aan op de berg der verheerlijking: "Luister nu naar Hem" (Mat.17:5). Er is dus een tijd dat we leren van mensen "in de schaapskooi". Er kan ook een tijd komen, dat we gaan leren van Jezus "buiten de schaapskooi" (Joh.10:3). Eerst word je geleid door mensen, dan door Zijn Geest (Rom.8:14). Eerst ervaar je kindschap Gods, dan ervaar je de leiding van de geest van zoonschap. Jezus Zelf zei het zó: "Mijn schapen horen naar Mijn stem. Ik ken ze en ze volgen Mij" (Joh.10:27).

Hij zegt ook: "Ik ben gekomen, opdat ze leven hebben in overvloed" (Joh.10:10). Dat geldt voor wie het Lam overal volgt (Mar.3:13-15, Col.3:4). De Bergrede is niet bedoeld voor de massa, die van heinde en ver toestroomt om gezegend te worden om dan weer naar het eigen werk terug te keren (Mat.4:25, Joh.6:2). De Bergrede is voor wie bij Hem blijft. Hij nam "de twaalf" apart en ging met hen een berg op. En nu weten we, waar het over ging, toen Hij hen begon te onderrichten: over de koninklijk-hemelse levenshouding en levensstijl, die ook zij zouden leren kennen.

Weet u, dat dit eigenlijk Zijn ware bediening op aarde was: het wezen van de Vader te openbaren aan wie door de geest van zoonschap was toebereid? Ieder liet Hij komen om gezegend te worden: Hij deed wat Zijn hand vond om te doen. Maar met die "12" had Hij iets bijzonders (Marc.3:13-16). Vlak voor Zijn offerdood zei Hij nog: "Vader, Ik heb Uw naam (=Uw wezen) geopenbaard aan hen, die U Mij uit de wereld gegeven hebt" (Joh.17:6a). dàt was Zijn eerste opdracht. Hij zegende de menigte die in Hem de wonderdoener zag. Maar aan de Zijnen gaf Hij veel meer: Hij openbaarde geheimenissen over de Vader en Zijn koninkrijk (Mat.13:11).

Wie als die "12" bij Jezus blijven, zijn ook uit God en aan Hem gegeven. Ze blijven ook in Hem en zij bewaren ook Zijn Woord (Joh.15:4-5, 17:6b). Daarom zijn ze net als Hij het licht van de wereld en de lamp op de kandelaar die het "huis" verlicht (Mat.5:13-16). Ze hebben als wijze "maagden" ook "olie" in hun "kruik" (Mat.25:4). Door die "olie" (=Geest) schrijft God Zijn wet in hun hart (5:17-26). En daardoor kennen ze Zijn zuiverheid en koninklijke integriteit (5:27-37). Worden ze benadeeld, dan beantwoorden ze dat met goedheid en als ze vijandig bejegend worden, geven ze liefde terug (5:38-48). Ze weten op de hemelse manier te geven. Ze aanbidden en vasten in geest en waarheid (6:1-18). Wat een levensstijl! Ja, de Zijnen leven zo, omdat ze uit God zijn (3Joh.11). Ze geven daarom het hemelse alle voorrang (6:19-7:6). Ze onderscheiden door Zijn Geest en volharden in Zijn kracht. Ze maken de Vader blij, want ze doen Zijn wil (7:7-27, vooral vers 21).

De Bergrede is dus niet bestemd voor wie uitziet naar het einde van de wereld met daarna de komst van het Koninkrijk Gods. Jezus spreekt over wie in zichzelf het einde van de "wereld" ervaart en dáár koningschap van God ziet komen. Zo iemand is niet meer van de wereld, want hij is uit de (religieuze) wereld gekozen en weggeroepen tot een koningschap dat niet van die wereld is (Joh.15:19, 18:36). In hem is de komst (parousia=tegenwoordigheid) van Christus zo reëel geworden, dat ook hij in zich "de Zoon ziet komen in Zijn koninklijke waardigheid" (Mat.16:28). Hij is "in Christus", als een "olijfboom", als een "zoon van olie" (Zach.4:14). Hij denkt, spreekt, leeft, wandelt en werkt als zijn Heer.

Wat een voorrecht om zó te mogen zijn. Wat een genade als u weet te zijn uitgekozen en bestemd, om als één van Zijn onberispelijke, koninklijke eerstelingen te worden aangenomen als zonen, naar het welbehagen van Zijn wil (Ef.1:4-5). En dat alles tot eer van God, de Vader van onze Here Jezus Christus (Ef.1:3).

DE KONINKLIJKE MENS IN DE SCHRIFT:
ADAM - JEZUS DE ZOON - DE ZONEN IN CHRISTUS

De bijbel zegt, dat de koninklijke mens naar Gods beeld en gelijkenis geschapen is. Adam was het prototype daarvan en verwees naar Jezus, de Zoon (Rom.5:14b). Deze is weer een teken van de volheid van Christus, de zonen (Ef.4:13). Drievoudig dus. Drie is het bijbelgetal van totaliteit. God is Vader, Zoon en heilige Geest. De schepping in zijn totaliteit is hemel, zee en aarde. De totale mens is geest, ziel en lichaam. Dus nu: Adam, de Zoon en de zonen. Adam, Jezus Christus, de volheid van Christus.

Eerst Adam. Wat gebeurde er op de "zesde dag"? Zes is het bijbelgetal van de mens. Op die "dag", zei God, zou "de aarde allerlei levende ziel naar ieders aard voortbrengen" (Gen.1:24-25, letterlijk). Uit stof komt de stoffelijke mens, het "vlees", allerlei "dierlijke aard" (Gen.1:24). Jakob kende dat principe: hij had zonen als een "leeuw", een "bonkige ezel", een "hoornslang", als een "hinde" (Gen.49:8-27). En Jezus sprak van mensen met de aard van een "wolf", "schaap" of "bok" (Mat.7:15, 10:16, 25:32). Hij noemde Herodes een "vos" en de Farizeeën "uitbroedsel van adders" (Luc.13:32, Mat.12:34). De apostelen hadden het over "honden" en "gewassen zeugen" (Fil.3:2, 2Pet.2:22). Petrus zag in een visioen niet-Joodse mensen als "onreine dieren" (Hand.10:1-48). Ja, God bepaalde, dat op de "zesde dag" de aarde mensen voortbracht, mensen van allerlei aard.

Maar toen? Wat deed God aan het eind van die "zesde dag"? Iets héél bijzonders. Als hoogtepunt van "die dag" schiep Hij, die Geest is, een mens naar Zijn beeld en gelijkenis: een geestelijke mens (Gen.1:26-27). Die zou niet zijn als "wolf", "vos", "bok", "hond", "ezel", "varken" of "serpent", maar hij zou de aard van Godhebben. De Hemelkoning schiep een koningsmens op aarde. En Hij zei tegen hem: "Breng de aarde onder je gezag, bepaal de aard van elke levende ziel, die Ik tot je breng en heers erover" (Gen.1:28, 2:19-20). Adam had macht over elke laag-menselijke aard.

Er staat dus niet, dat Adam de eerste mens was, wat ons altijd is voorgehouden. Hij was de eerste die naar Gods beeld en gelijkenis geschapen was (Gen.1:28). Hij was het prototype van de koninklijke mens op aarde, die Gods wil zou doen. En toen God zei: "Eet maar van alle bomen in dit paradijs, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad, want kennis geeft geen leven" (Gen.2:15-17, 3:1-6, Op.2:7), toen gehoorzaamde hij. Hij begeerde de vrucht van de boom van kennis niet (1Tim.2:14).

We lezen iets verder, dat God voor deze geestelijke mens ook een lichaam formeerde, een harmonisch lichaam, een mannelijk-vrouwelijk lichaam, als aards beeld van de komende Zoon des mensen, Jezus (Rom.5:14b). Want ook Hij kreeg een stoffelijk lichaam (Heb.10:5). Er was ook in Hem harmonie tussen "mannelijk" en "vrouwelijk", tussen "geest" en "vlees". Ook Hij droeg Gods beeld en gelijkenis: je kon in Hem de Vader zien (Joh.14:7,9). Ook Hij had "macht over alle vlees" (Joh.17:2). Net als Adam liet ook Hij Zich niet verleiden en plukte niet van de boom van kennis (1Tim.2:14, Heb.4:15). Wie deed dat dan wel?

Dat deed de "vrouw". Zij werd verleid. Adam werd niet verleid. Hij nam de zonde van de "vrouw" op zich (Gen.3:6b, Jes.53:1-7). Hij "stierf" voor haar buiten het "paradijs" (Gen.3:19). Zo moest het gaan, geheel volgens Gods plan. De "zondeval" was niet iets, wat Hij niet had overzien en wat Hem overkwam. God wilde het zo. Adam moest in de aarde vallen: hij moest gezaaid worden om vrucht te kunnen voortbrengen.

Om dat te begrijpen moeten we weten, wat Petrus met de goddelijke natuur bedoelt (2Pet.1:4). Hij gebruikt het woord phusis: groei door ontkieming. In de natuur om ons heen gaat het eerst om zaaien, dan groeien en bloeien om daarna vrucht te dragen, oud te worden en .....af te sterven.

In de goddelijke natuur gaat het wezenlijk anders. Daar wordt ook gezaaid, komt het gezaaide ook tot ontkieming, groei en bloei. Maar dan! De hemelse vrucht is tot in eeuwigheid, elke maand opnieuw (Ps.1, Op.21-22). De oogst van de hemelse natuur is onvergankelijk (Jes.9:7, 1Cor.15:53-54, Op.21:4). Dàt is Gods weg met de koninklijke mens: hij krijgt deel aan de goddelijke natuur. Daar wordt gezaaid in vergankelijkheid en opgewekt in onvergankelijkheid (1Cor.15:42).

Wie in Christus is, heeft deel aan de hemelse natuur van zaaiing van de ziel tot oogst van onvergankelijk geestelijk leven (Joh.6:54,58). Adam in het paradijs was het beeld van de komende Adam, Jezus. Die zei: "Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort ....." (Joh.12:24).

Jezus wist, dat er gezaaid moest worden. Hij wist wat er met Adam in het paradijs gebeurde. Hij wist, dat God Hem gezonden had om te sterven èn veel vrucht voort te brengen. Hij liet Zich zaaien in vergankelijkheid en oneer, "in een vlees, aan dat van de zonde gelijk" (Fil.2:6-8, 1Cor.15:42-43, Rom.8:3).

In dat vlees stond Hij op en werd een "man", "van boven" (Joh.3:13, 8:23). In Hem waren alle dierlijk-menselijke trekjes aan de Geest onderworpen. En Hij hield Zich volkomen doof voor het vleselijk-zielse (=Eva, vgl. Jes.42:19). Hij had macht over alle "vlees" (Joh.17:2). Hij kreeg als eerste "zoon des mensen" (=als mens) deel aan de goddelijke natuur en "groeide op uit dorre aarde voor Gods aangezicht" (Jes.53:2). Hij werd de nieuwe Adam, geheel "van boven" (Joh.8:23). En toen dat openbaar werd, ging Hij als Koning, "met de heilige Geest en met kracht gezalfd, het land rond genezende allen die door de duivel overweldigd waren" (Hand.10:38). Toen was Hij niet alleen maar Jezus van Nazareth, maar Jezus Christus, Jezus de Gezalfde Koning, Jezus de Verlosser.

En nu het glorieuze: Hij zou niet op Zichzelf blijven. Hij zou sterven, èn opstaan, èn veel vrucht voortbrengen (Joh.12:24). Zaad en vrucht zijn altijd identiek. Als je een Zoon zaait als graankorrel, zijn de vruchten in de komende aar veel zonen (Rom.8:29-30). Hij werd immers "gesteld tot een teken, tot een val (=zaaiing) èn opstanding (=groei) van velen" (Luc.2:34). Voor die velen is Hij de Weg, de koninklijke Weg (Joh.14:6). Ook zij worden koninklijk-priesterlijke eerstelingen voor God (Joh.11:25, Op.14:1,4). Ook zij zijn niet alleen gestorven door de zonde, maar verrijzen tot onvernietigbaar leven in Christus (1Cor.15:22, Heb.7:16). Ook zij krijgen deel aan de goddelijke natuur en "groeien in elk opzicht naar Hem toe" (Ef.4:15). Ze zijn makarios, zeer gezegend, zeer te benijden!

Van Adam zegt men vaak, dat hij tot zonde werd verleid. Er staat echter, dat niet hij, maar "Eva" werd verleid (1Tim.2:14). Hij vereenzelvigde zich met haar. Hij nam van haar aan, wat zij had begeerd (Gen.3:6). Zo stierf hij om háár, zoals Jezus stierf om ons. Maar Jezus is méér. Hij stierf niet alleen voor onze zonden. Hij verrees en zou honderdvoud vrucht dragen, "de volheid van Christus", door wie Gods heil zou doorwerken tot aan het uiterste der aarde (1Cor.15:45, Jes.49:6, Rom.8:18-21).

Daar is nog maar weinig van openbaar geworden in de christenheid, laat staan daarbuiten. Dat gebeurt echter wèl, als de zonen (waaruit de volheid van Christus bestaat) zich stellen tot levende, heilige, voor God welgevallige offers om overal het woord van verzoening te brengen (Rom.12:1, 2Cor.5:18-19). Ze offeren alles op "om het woord van God en om het getuigenis, dat ze hebben" (Op.6:9). Ze doen dat niet voor een bepaald volk of een bepaalde godsdienst, maar voor iedereen, welke (religieuze) taal hij ook spreekt (vgl. Gen. 1:28, Op.22:2). Wat zijn dàt boodschappers die te benijden zijn! (Mat.5:1-12). Ze brengen het evangelie van Gods totale liefde! Ze proclameren het Koninkrijk der hemelen voor alle volken (Mat.24:14).

Van de koninklijke weg is aan velen "door het geloof een getuigenis gegeven" (Heb.11:39-40). Abel was op die weg door de Heer een goed offer te brengen (11:3-4). Henoch wandelde met God en was Hem welgevallig (11:5-6, Gen.5:22). Ook Noach wandelde met Hem en bouwde gehoorzaam de ark, voordat men kon zien wat er zou gebeuren (11:7). Aan Abraham beloofde God een hemelse stad, waarvan Hijzelf de ontwerper en bouwmeester was. Hij gehoorzaamde door alles achter te laten en op weg te gaan naar de hem onbekende, goddelijke woonplaats. Zijn leven lang hield hij vast aan wat God hem had beloofd (11:7-10, 16).

Door het geloof achtten ook Sara, Izak, Jakob en Jozef die beloften betrouwbaar (11:11-22). Mozes wandelde standvastig met de Heer, als ziende de Onzienlijke (11:27). David deed al Gods wil (1Sam.13:14). We lezen van talrijke overwinningen op deze koninklijke weg, maar ook van grote offers die werden gebracht, opdat "zij aan een betere opstanding deel mochten hebben" (11:32-38). Die allen hebben het beloofde uit de verte gezien (11:13). Niemand van hen "heeft het beloofde verkregen, omdat God iets beters met ons voor had" (11:40).

Met ons? Ja, want het is nu de tijd om het beloofde te verkrijgen door een groeiproces uit God. "Wij zijn met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat we daardoor deel zouden hebben aan de goddelijke natuur en ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte (="Eva") in de wereld heerst" (2Pet.1:4). In die natuur groeit er in ons uit God een benijdenswaardige, innerlijke houding, waardoor we "in nieuwheid des levens gaan wandelen" (Rom.6:4).

In dat proces gaan ook wij onze "stad" uit, omdat ons een hemels land is getoond (Op.21:9-22:5). Dan hebben ook wij geen "huis" meer om in te "wonen", maar trekken we als Abraham voort "in een tent", richting "Bethel". We weten het ook: het is niet hier op aarde, het is in geest en waarheid. We zoeken Zijn koninkrijk en Zijn gerechtigheid (Mat.6:33). En we zullen vinden (Luc.11:9). Want de heilige Geest leidt in alle waarheid (Luc.11:13, Joh.16:13). Amen!