"Een nieuw hart zal Ik u geven
en een nieuwe geest in uw binnenste;
het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven"
(Ez.36:26)
"Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven,
Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn"
(Jer.31:33)
De bijbel spreekt van een oud verbond en een nieuw verbond (Jer.31:31-34, 2Cor.3:1-18). Het oude verbond bevat afbeeldingen, net als een fotoboek (Heb.9:23a). In het nieuwe verbond zijn de hemelse goederen, de geestelijke realiteiten, de hemelse echtheden die er toe doen (Heb.9:23b, 10:1).
Eén duidelijk voorbeeld? Als we oud denken, gaat al onze aandacht uit naar het aardse Jeruzalem en de te bouwen tempel dáár. Als we nieuw denken gaat het ons om "de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" om er "levende stenen" te zijn van Zijn geestelijke tempel (Heb.12:22-23, 1Pet.2:5).
Oud ligt dus op het natuurlijke, zichtbare, aardse vlak en is tijdelijk, vergankelijk. Nieuw is in geest en waarheid, blijvend, hemels, onvergankelijk (Heb.8:13).
Zo verhouden zich ook de wetten van het oude verbond tot de wet van het nieuwe verbond. Oude wetten gelden voor "beneden", de nieuwe wet voor "boven" (vgl.Joh.8:23).
Toen Jezus op aarde was, werden in Israël de wetten van het oude verbond strikt nageleefd. Maar Jezus kende behalve de wetten van Mozes ook een "nieuwe" wet in Zijn binnenste: het doen van de wil van de Vader uit liefde voor Hem (Ps.40:8).
De oude wet was geschreven op steen of op papier. De "nieuwe wet van de Geest die Liefde is" wordt in ons hart gegrift. Ze doet ons de Vader liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf (Luc.10:27). Ze leert je broeders lief te hebben, zoals Jezus de Zijnen liefhad (Joh.15:12). Als je je aan die wet houdt, ga je zelfs liefde ervaren voor alle mensen, ook voor vijanden (2Pet.1:7, Mat.5:44). Jacobus noemt dat de koninklijke wet, die alle oude wetten overstijgt (Jac.2:8).
Die wet gaf Jezus aan Zijn discipelen: "Een nieuw gebod geef Ik jullie, dat jullie elkaar liefhebben zoals Ik jullie heb liefgehad" (Joh.13:34). Ook Paulus, die "aan de voeten van Gamaliël was opgeleid met nauwgezette inachtneming van de wet van de vaderen", werd door God "bekwaam gemaakt om een dienaar te zijn van de nieuwe wet des Geestes" (Hand.22:3, 2Cor.3:6, Rom.6:4, 7:6b, Gal.5:2-6). Die wet gaat uit van "Sion" en wordt in ons hart gegrift om het Lam te kunnen volgen waarheen Hij ook gaat (Micha 4:2, Jac.1:25).
Toen Israël "het uitschreeuwde over de slavernij in Egypte, dacht God aan Zijn verbond met Abraham, Izaäk en Jakob" (Ex.2:23). Hij zei: "Ik zal jullie verlossen en als volk aannemen en jullie brengen naar het beloofde land" (Ex.6:5-8). Bij dat verbond hoorden wetten, die Hij door Mozes gaf (Ex.19:5, Ex.20). Wie deed wat ze zeiden, zou leven (Lev.18:5, Ex.23:13-37). Dat gold voor de natuurlijke, "oude" orde (Gal.3:12).
Ordenende wetten zijn heel nuttig en onmisbaar in de wereld (Gr.: kosmos=ordening). Ze zijn er op allerlei niveaus: internationale wetten, de grondwet en de krijgstucht, strafwetten en verkeerswetten, verenigingsstatuten en kerkelijke reglementen, gezins- en schoolregels, spelregels, enz., enz., enz. Allemaal zijn ze onmisbaar om alles in deze wereld ordelijk te laten verlopen. Het nieuwe testament noemt ze dan ook stocheia (=grondprincipes, eerste beginselen). In de NBG-vertaling is dat een beetje vreemd vertaald, als wereldgeesten (Gal.4:3,9).
Mensen als Henoch (=ingewijde) en Noach (=rust) lieten zich niet leiden door deze "wereldgeesten". Ze wandelden met God (Gen. 5:22, 6:9). Ook Job, de hoofdfiguur in het oudste boek van de bijbel, was zo "oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad", dat God trots op hem was (Job 1:1,8). Abraham werd door geloof gerechtvaardigd, door God geleid en Zijn vriend genoemd (Jac.2:23).
Maar het volk, dat met machtige hand uit Egypte was geleid, was heel anders. Nauwelijks drie dagen na de triomfantelijke doortocht door de Schelfzee begon het al op Mozes te mopperen (Ex.15:22-24). Ruim een maand later was het weer zo, maar dan tegen Mozes èn Aäron (16:2). Steeds weer weigerde men het Woord van God dat tot Mozes kwam, te aanvaarden (16:28). Telkens begon men zó met hem te twisten, dat hij vreesde voor zijn leven (17:2-4). Steeds weer was er het verwijt: "Waren we maar in Egypte gestorven, toen we bij de vleespotten zaten en brood aten; want jullie hebben ons in deze woestijn gebracht om de hele gemeente van honger te laten omkomen" (16:3). Dat verwijt trof in wezen niet Mozes en Aäron, maar de Heer (16:8b).
Vanwege die hardheid van hun hart had dat volk wetten nodig, op steen. Hun egocentrische verlangens en rebellie vroeg om regelgeving voor wettelozen en tuchtelozen, goddelozen en zondaars, voor onverlaten en onheiligen (1Tim.1:9). Voor het geestelijk onmondige volk moesten overtredingen helder gemaakt worden, zoals een schoolmeester regels stelt in een klas om er orde te kunnen houden (Gal.3:19, 24 en 25). Echt levend maken konden die bepalingen niet en gerechtigheid brachten ze ook niet voort (Gal.3:21). Dat kan alleen door de heilige Geest (Rom.14:17), door de nieuwe wet van geloof, hoop en liefde.
Ordenende wet- en regelgeving is dus nodig voor een volk, dat niet gehoorzaamt. Ze gelden ook voor onmondige mensen, voor afkerige kinderen of voor kinderen zonder inzicht (Jer.3:14,22, 22). Dat geldt collectief, maar ook individueel: elk ongehoorzaam of geestelijk onvolwassen kind van God heeft "oude" regels nodig
Dat bleek al vroeg, in de gemeente van Corinthe. Paulus kon er "niet spreken als tot geestelijke mensen, maar als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus" (1Cor.3:1). Ze waren nog lang niet nieuw. Er was tweedracht (1Cor.3:1-9). Er kwamen grove zonden voor (1Cor.5:1). Samenkomsten waren niet tot zegen, maar tot schade (1Cor.11:17). Er was dus regelgeving nodig. Ze moesten onder de duim gehouden worden, in dit geval door "de wetsbepalingen van Paulus", want als niet-Joodse mensen hadden ze nooit te maken gehad met de wet van Mozes als tuchtmeester (1Cor.9:21).
Er was ook een gemeente, die zeer goed begon, nieuw, met de Geest van God (Gal.3:2-3). Maar wat gebeurde daar? Ze vielen terug in oud, wettisch, vleselijk doen (3:3b,5, 10-14). Ze bleken zo ongeestelijk en onmondig te zijn, dat ze hun heil gingen zoeken in het houden van de wetten van Mozes (4:3). Zo wendden ze zich wéér tot zwakke, armelijke stocheia en maakten zich daar opnieuw dienstbaar aan (4:9). "O, niet-begrijpende Galaten, wie heeft jullie toch behekst!", riep Paulus toen uit (3:1). "Want zo worden jullie nooit waarlijk vrij" (4:1, 5:13), nooit geestelijk volwassen (4:2-3), nooit zoon die gaat erven (3:23-26, 4:6-7), nooit koning. Jullie zijn teruggegaan van geloven naar doen, van nieuw naar oud!"
Deze waarheden gelden uiteraard ook nu. Wie in een aardse structuur functioneert, hoort zich aan regels te houden. Zo hoort het in deze kosmos. Elke ordening in de wereld, elk land en elke vereniging heeft wetten en regels, waar de leden zich aan te houden hebben. Dat geldt ook voor kerkelijke structuren. Roomse gelovigen moeten zich houden aan wat de kerk bepaalt, protestanten aan wat de synode, dominee en kerkeraad zegt. In evangelische kringen blijkt vaak de wil van de voorganger of de broederraad wet te zijn. En dat is goed in aardse structuren met sociale functies, waarvan de leden òfnog niet uit Woord en Geest geboren zijn, of eigenzinnig zijn, ongehoorzaam, geestelijk onvolwassen.
Het Koninkrijk der hemelen is echter niet van deze wereld (Joh.18:36). Daar zijn geen oude ordenende wetten en regels nodig. Van het "hart" van ware discipelen van Jezus is de versluiering van de "oude" wet van Mozes, van de leerregels van Paulus, van kerkvaders of van wie dan ook, weggenomen door het "nieuwe" (2Cor.3:14-15).
Nogmaals: zijn oude wetten dan verkeerd? Absoluut niet! Wie niet tot het nieuwe van het Koninkrijk der hemelen wil of kan komen, is eraan gebonden. Maar als Jezus ons leven wordt, als we gedoopt worden met Zijn Geest en Hij ons kan leren, ontvangen we iets beters: een nieuw hart, waarin Gods Geest zal maken, dat we naar Zijn wil leven (Ez.36:26-27, Joh.1:17). Het oude geldt totdat we dat verstaan (Gal.3:24). Oude wetten blijven dus altijd gelden (Mat.5:18, Luc.16:17). In Christus worden ze overstegen, vervuld.
dáár wijzen "Johannes de Dopers" op (Luc.16:16). Ze wijzen van zich af op het Lam Gods, op de Doper met de heilige Geest, die de nieuwe ordening van het Koninkrijk der hemelen doet komen (Mat.3:11-12, Joh.1:29-37). Daar maakt Jezus Zijn schapen nieuw (Titus 3:5), vrij (2Cor.3:17), werkelijk vrij (Joh.8:36, Gal.5:1). Dat houdt in: vrij van al dat oude doen, vrij van "je moet dit en je moet dat, je mag dit niet en je mag dat wel" (Gal.5:18). Ze worden ook vrij van de vreselijke bedekking van het oude (2Cor.3:14b): ze gaan geestelijk zien! Hij wordt hun Leraar, die voortdurend in hun hart kan zeggen: "Dit is de weg, wandel daarop" (Jes.30:21).
De meeste "herders" willen dat echter niet zien gebeuren (vgl. Ez.34:2-10, Mat.23). Bewust of onbewust gaat het bouwen aan "een eigen schaapskooi" vóór. Het lijkt soms wel, of ze hun kudde onmondig willen houden, onder "oude" wetten. Ze houden volgroeide schapen tegen om de vrijheid in te gaan bij de Opperherder (Joh.10:16). In plaats van hen van zich af te wijzen naar Jezus, willen ze hen bij zich houden en hen blijven controleren.
Als herders huurling zijn, of dief, gaan de schapen hun helemaal niet ter harte (Joh.10:13). De "naar gerechtigheid dorstende schapen" worden zelfs beroofd, "in kerkerholen geboeid, in gevangenissen weggeborgen en er is niemand die zegt: Geef terug!" (Joh.10:10a, Jes.42:22-23). Maar dit zegt de Heer der heerscharen: "Ik zal hen bijeenbrengen, als een kudde in de wei. Het zal er gonzen van mensen. De doorbreker (=Jezus) trekt vóór hen op; en ze breken door en trekken uit door de poort, want hun Koning gaat vóór hen uit" (Micha 2:12-13).
We moeten Hem, de Koning, dus leren volgen. Alle oudtestamentische wetten van Mozes, de nieuwtestamentische regelgeving van Paulus, kortom: alle opgelegde regels zijn van deze wereldorde, oud. Ze hebben niets met het Koninkrijk der hemelen te maken. Jezus' schapen horen naar Zijn stem (=het tot hen komende Woord, Joh.10:3). En omdat ze die kennen, komen ze bij Hem, "in grazige weiden en aan rustige wateren".
De oude wet van Mozes was goed en rechtvaardig, maar streng. Er stond b.v. niet alleen de doodstraf op moord (Num.35:17). Maar ook op het slaan van ouders (Ex.21:15). Ook op toverij, verleiding tot afgoderij, overspel (Ex.22:18, Deut.13:5, 22:22). Maar hoe streng ook, Israël veranderde er innerlijk niets door. Het volk bleef hardnekkig en weerspannig (Deut.31:26). Het verbrak keer op keer het verbond met God, om zich tot andere goden te wenden (Deut.31:20b).
Ook in het "beloofde land" vierde de ongehoorzaamheid aan de Heer bij tijden hoogtij. Daarom konden gerichten niet uitblijven. Jaren later werd het land veroverd, Jeruzalem werd verwoest en het hele volk ging in ballingschap. En juist in die tijd beloofde de Heer, dat er een nieuw verbond zou komen met een nieuwe wet: "Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven" (Jer.31:33).
In het hart zit namelijk het probleem. "Arglistig is het hart boven alles, ja, het is verderfelijk" (Jer.17:9). Regels en wetten van buitenaf kunnen het onmogelijk veranderen. Altijd blijft het trots en begerig. Altijd weerstaat het Gods wil, hoe goed we het ook bedoelen. En juist daarom hebben we een nieuwe geest in ons binnenste nodig en een nieuw hart (Ez.11:19a). Het hart van steen moet plaatsmaken voor een hart van vlees (Ez.11:19). Daarin kan Hij dan gaan schrijven, opdat "de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus ons kan vrijmaken" (Jer.31:33, Rom.8:2).
Naar de mate, waarmee God Zijn Geest in ons "nieuwe" hart kan geven en er de "nieuwe" wet in kan schrijven, komen we in een veranderingsproces van heerlijkheid tot heerlijkheid (2Cor.3:18). "Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en Ik zal maken, dat u naarstig Mijn verordeningen onderhoudt" (Ez.36:27).
Wat gebeurde er in Handelingen, toen Gods Geest op de wachtende discipelen werd uitgestort en hun hart vervulde (Hand.2:1-13)? Toen maakte Hij een begin met het schrijven van de wet van het nieuwe verbond in de harten van honderd twintig discipelen. En deze vernieuwing begint in ons, als ook wij ons door Hem laten dopen met de heilige Geest (vgl.Mat.3:11). Dat gebeurde toen trouwens niet alleen met de honderd twintig, die eendrachtig en volhardend in gebed waren geweest (Hand.1:14-15). Duizenden aanvaardden het Woord en ontvingen de gave van Gods Geest (Hand.2:37-47).
Er werd een nieuwe gezindheid openbaar. "De menigte van wie tot geloof was gekomen, was één van hart en één van ziel" (Hand.4:32). Er was eenheid in de geest, onbaatzuchtigheid, volharding en trouw. Dat was niet het gevolg van opgelegde wetten. Gods Geest was in hen gekomen. Hij schreef de wet van het leven in Christus in hun binnenste. Ze luisterden naar de wet van het nieuwe verbond. Wat een dag! Niet alleen voor Joodse gelovigen, ook voor Samaritanen, ook voor heidenen (Hand.9:31, 10:45).
Eigenlijk zou ieder van ons zich steeds moeten afvragen: hoe ben ik bezig, oud of nieuw? Wordt mijn geloofsleven bepaald door regels van buitenaf, wetten van fatsoen of van traditie, door kerkelijke wetten, voorschriften van Paulus, kerkhervormer, voorganger, medebroeder of regels die ik zelf bepaal? Of leef ik in het nieuwe verbond door Gods inwonende Geest? Heb ik ooit pinksteren persoonlijk beleefd?
Nee? Laat Jezus u dan dopen met de heilige Geest, opdat ook van u gezegd kan worden: "De wet van zijn God is in zijn hart" (Ps.37:31). Dan kunt u van harte zeggen: "Ik heb lust om Zijn wil te doen, Zijn wet is in mijn binnenste" (Ps.40:8). Dan zult u "het bad van de vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus" ervaren (Titus 3:5-7).
Jezus kende een verborgen omgang met de Vader. Hij had lust Zijn wil te doen. Daarom werd Hij Zoon van de Vader, Zijn oog, Zijn mond, Zijn hand en Zijn voet. En nu roept Hij mensen tot Zich om Hem daarin te volgen en een discipel te worden van het Koninkrijk der hemelen. Je moet dan wel "gaan zitten" om "uit te sorteren", wat oud is en wat nieuw (Mat.13:47-52).
De nieuwe wet in ons binnenste wordt ook wel de koninklijke wet genoemd. Jacobus zegt: "Als u de koninklijke wet vervult (u zult uw naaste liefhebben als uzelf), dan doet u goed" (Jac.2:8). Hij zegt hier, dat we de koninklijke wet vervullen, als we onze naaste liefhebben als onszelf. Wie is onze naaste?
De Heer Jezus maakt dat duidelijk in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Er was een wetgeleerde, die Hem dit vroeg: "Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?" En Hij zei: "Wat staat er in de wet?" Hij antwoordde: "Je moet God liefhebben uit geheel je hart en met geheel je ziel en met geheel je kracht en verstand, en je naaste als jezelf". En toen Hij zei tot hem: "Je hebt goed geantwoord; doe dat en je zult leven". Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zei: "En wie is mijn naaste?" (Luc.10:25-29).
Toen vertelde Jezus de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Aan het slot ervan vraagt Hij: "Wie is de naaste geweest van de man, die in handen van de rovers was gevallen?" (Luc.10:36).
Het waren niet de priester en de Leviet die, net als de beroofde man, aan het afdalen waren van Jeruzalem naar Jericho (=een beeld van Babel). Zij zijn een typering van wie op de oude, afdalende weg lopen. Je kunt daar in handen van rovers vallen. En je kunt er niemand helpen, zelfs al ben je priester of leviet (v.30-31).
Er kwam ook een Samaritaan langs die op reis was, naar Jeruzalem (v.32). Toen hij de halfdood geslagen man zag liggen, werd hij met ontferming bewogen (v.33). Hij verbond z'n wonden, gaf olie en wijn, bracht hem naar een herberg, liet hem verzorgen en ging pas verder, nadat hij had betaald voor het algehele herstel van de man (v.34-35). "Wie was de naaste van de man, die in handen van de rovers was gevallen?" vroeg Jezus (v.36). Het antwoord was: hij, die geholpen had: de Samaritaan (v.37).
De naaste, die je moet liefhebben als jezelf is je Helper, die de koninklijke weg gaat, richting "Jeruzalem". Met iedere berooide, bestolen en geslagen afdaler is Hij met ontferming bewogen. Hij verzorgt de wonden met olie en wijn en betaalt voor je algehele herstel. Die naaste is de Christus, de Helper! Hem moeten we leren liefhebben als onszelf! Want wat is Hij goed! "Hij schraagt allen die vallen en richt alle gebogenen op" (Ps.145:14). Hij brengt je ergens onder om op te knappen (in een "herberg", een gemeente) om daarna terug te kunnen keren naar het Jeruzalem, maar dan het hemelse, het nieuwe.
Wie dàt "Jeruzalem" ziet en het licht (=de waarheid) van Gods heerlijkheid leert zien, wordt gemaakt tot koning, om (hier op aarde) ook de koninklijke weg te gaan en de koninklijke wet te vervullen: Hem lief te hebben als jezelf. Hij is dan je leven (Col.3:4). Je leeft voor Hem en niet langer voor jezelf. Je raakt met Hem verkleefd (Ps.63:8). In alles zie je eerst op Hem, "opdat de Koning der ere inga" (Ps.24:9-10). Voortdurend is er dan dit loflied in je hart: "Hosanna, gezegend Hij, die komt in de naam van de Heer" (Ps.118:26, Joh.12:13).
Want de ure komt èn is nu om Hem als Koning te ontvangen. We mogen Hem leren zien (=kennen), zoals Hij is: Helper (Gr. parakletos=helper, maar vertaald als trooster), levendmakende Geest (1Cor.15:45), de Koning, de Opstanding en het Leven (Joh.11:25). Wie Hem zo persoonlijk leert kennen, heeft deel aan de eerste opstanding. En wat is dàt een voorrecht, om Jezus nu te kennen èn de kracht van Zijn opstanding (Fil.3:10).
Ja, "zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding (=de opstanding vanuit de levend-doden om ons heen), nu. Zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen" (Op.20:6). Ook zij worden barmhartige helpers.
Een prachtig beeld van het liefhebben van de Naaste als jezelf vinden we in Exodus 21. Elke Hebreeuwse slaaf kreeg na zes jaar dienen zijn vrijheid terug (v.2). Zes jaar lang was hij onderworpen geweest aan de wetten van zijn heer. Al die tijd was hij onmondig geweest, slaafs. Zes jaar duidt op het dienen in het vlees, onder "oude" wetten.
"Maar als de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn heer lief, ik wil niet als vrij man weggaan, dan zal zijn heer hem bij God brengen. Hij zal hem bij de deur of de deurpost brengen en zijn oor met een priem doorboren en hij zal hem voor altijd dienen" (v.5-6).
Zo'n slaaf heeft zijn heer lief als zichzelf. Hij besluit als vrij man toch bij hem te blijven en hem te dienen, al de dagen van zijn leven. Hij heeft "zes jaar lang" de gehele wet in acht genomen. En nu geeft hij alles op, om altijd te mogen blijven in het huis van de Heer.
Het kan op uw situatie duiden. De Heer heeft u, zondeslaaf, gekocht en betaald (Ex.21:2a, 1Cor.6:20). U hebt "zes jaar" gediend onder wet- en regelgeving. Nu is het "het zevende jaar" aangebroken. U wordt vrijgemaakt "door de wet van de Geest in Christus Jezus, vrij van de wet van de zonde en van de dood" (Rom.8:2). Dan zou u als vrij mens mogen gaan (Ex.21:2). U kunt ook dat éne willen: uw leven lang bij Hem blijven in Zijn Huis (Ps.23:6, 27:4). En zeggen: "Dierbare Heiland, Mijn Verlosser, Ik ben de Uwe, goddelijk Lam" (Joh.de Heer-lied 43).
Na zo'n besluit word je in de geest gebracht bij God. Je wordt met het oor vastgepriemd aan de Deur (=Jezus, Joh.10:7). Je blijft alles doen, wat Hij zegt, niet omdat het moet, maar uit liefde tot Hem en tot zegen van anderen. En wat is het loon groot! Hij neemt zulke slaven aan als zonen in Zijn huis (Ef.1:5)! Ze roepen uit: Abba, Vader (Gal.4:6).
Van hen is Jezus de grootste. Hij diende dertig jaar lang onder de oude wet en de Vader opende Hem het oor. Hij was niet weerspannig (Jes.50:5). Hij had de Vader lief. Daarom kon de Geest van God op Hem neerdalen om op Hem te blijven (Joh.1:33). Blijvend zou Hij alleen door God geleid te worden. "U hebt Mij geopende oren gegeven: Zie, Ik kom; in de boekrol is over Mij geschreven; Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste" (Ps.40:7-9). Hij legde Zijn leven neer uit liefde, als dé Eersteling.
Zo gaat het met elke tot zoonschap geroepen gelovige. Door de nieuwe wet in zijn binnenste wordt hij niet langer gedreven door verboden en regels van buitenaf. Door de Geest van God gaat Hij in hem willen en werken (Ez.36:27, Fil.2:13). Ook hij doet van harte Zijn wil (Ps.40:8). Allen die dat doen, veranderen naar Zijn beeld en krijgen deel aan Zijn natuur (2Pet.1:4). Ze worden gemaakt tot zonen, koningen, priesters, tot eerstelingen onder Zijn schepselen (Jac.1:18). Eerstelingen! Ze zijn de eerste vruchten van de volle oogst, die spoedig helemaal rijp zal zijn!
De hele schepping wacht op het openbaar worden van deze eerstelingen (Rom.8:19). De dag is nabij, dat door hen alle volken worden gericht en alles in de hemelen en op de aarde wordt gebracht tot "de vrijheid van de heerlijkheid van Gods kinderen" (Rom.8:21, Ef.1:10).
Wat gaan ze daarvoor doen? Niets ouds! Ze geven geen wetten. Ze doen niets in het vlees, maar zijn. Ze zijn de poorten van Jeruzalem, de ware Vredestad (Op.21:24-26). Ze sluiten niemand uit, maar door wat ze zijn nodigen ze voortdurend uit om binnen te komen (Op.21:25). En ze staan in het nieuwe paradijs aan beide zijden van de rivier des levens als bomen en hun bladeren zijn tot genezing der volken (Op.22:1-2).
In de loop van de eeuwen zijn er voorproefjes geweest van deze geweldige climax. Het begon op de pinksterdag. Toen kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het hele huis, waar ze waren (Hand.2:1-2). Petrus zei toen: "Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël" (Hand.2:16). En toen de mensen vroegen: "Wat moeten we nu doen?", legde hij heel eenvoudig uit, hoe zij konden worden behouden. En ze stroomden toe en werden nieuw, met duizenden tegelijk (Hand.2:41-47, 4:32-37).
Hetzelfde gebeurde in tal van opwekkingen. De bekendste is wel die in Wales van 1904 tot 1905. Alles kwam er onder het beslag van Gods Geest. Predikers konden vaak niets zeggen, door de heiligheid van God die overal merkbaar was en die een heilzaam effect had op ontelbare mensen. Op enkele plaatsen bleef Gods heerlijkheid langer dan twee jaar aanwezig.
Zo iets, maar dan wereldwijd en blijvend, staat ons te wachten, als God Zijn Geest uitstort op al wat leeft (Joël 2:28). Dan worden "met Abrahams nageslacht alle volken van de aarde gezegend" (Gen.22:18). Helaas durven maar weinigen dat te geloven. En velen nemen af van het profetische Woord door te stellen, dat Gods belofte aan Abraham alleen geldt voor Israël en voor christenen. Nee, iedereen gaat geloven en zal God loven met reine lippen (Rom.14:11, Zef.3:9). Er komt een volle oogst.
Want wat zegt de Geest door David? "De Heer zegene ons. Hij doe Zijn aanschijn over ons lichten, opdat men op aarde uw weg kenne en alle volken uw heil (=heling, genezing). Dat de natiën zich verheugen en jubelen, omdat U de volken in rechtmatigheid richt en de natiën op de aarde leidt" (Ps.67:1-4). Ja, "alle koningen zullen zich voor Hem neerbuigen, alle volken Hem dienen!" (Ps.72:11).
Er is nog geen enkele natie die de Heer dient. Wereldleiders en koningen buigen zich nog niet voor Hem neer. Hun harten zijn nog niet veranderd. Ze hebben allemaal nog hun oude wetten. Maar God zal alle volken bezitten (Ps.82:8). "Alle volken zullen komen en zich voor U neerbuigen, o Heer, en Uw naam eren; want U bent groot en doet wonderen, U alleen" (Ps.86:9-10).
Wat een geweldig wonder zal de God des hemels doen! De Steenrots, die zonder toedoen van een mensenhand losraakte, zal al het oude verbrijzelen en de hele aarde vullen met een nieuw koninkrijk, dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan (Dan.2:34-35,44). Dat rijk is het Koninkrijk Gods, dat bestaat in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door Zijn Geest (Rom.14:17). Het kan nu al komen in onze harten ......!