"Niet door kracht of door geweld,
maar door Mijn Geest, zegt de Heer der heerscharen"
(Zach.4:6)
"Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon"
(Op.3:21)
In deze studie komt aan de orde, dat Gods koninkrijk en koningschap (Gr.: basileia) niet komt door menselijke inspanning, "niet door kracht of door geweld, maar door de Geest van de Heer van de hemelse legermachten" (Zach.4:6).
We hebben al gezien, dat het Koninkrijk der hemelen niet van deze wereld is en dat het niet komt met uiterlijk vertoon zoals bij aardse koningen en keizers. God verbergt Zijn koningschap in wie het Lam volgt (Mat.13:44, Luc.17:20-21). Het is Zijn eer iets te verbergen, maar de eer van koningen om het te ontdekken (Spr.25:2). Daar spreekt Jezus over in tal van beelden en gelijkenissen.
Trouwens, Jezus sprak over het Koninkrijk der hemelen altijd in beelden en in gelijkenissen (Joh.16:25, Mat.13:34). Hoe zou je hemelse realiteiten op een andere wijze moeten verwoorden? Je moet er "ogen" en "oren" voor hebben om ze te kunnen "zien" en "horen" (Luc.8:8, 14:35). Omdat Zijn discipelen die hadden, leerden zij de geheimenissen ervan te verstaan, terwijl anderen er niets van snapten (Mat.13:11).
"Want", zei Jezus tot Zijn discipelen, "het hart van dit volk is vet geworden, hun oren zijn hardhorend en hun ogen hebben ze toegesloten. Maar jullie ogen zijn zalig, omdat ze wel zien" (Mat.13:12,15-16).
Bij elk "vet hart" glijden de waarheden van het Koninkrijk der hemelen er meteen langs af. Men ervaart er niets van en "hoort" of "ziet" niets (Mat.15:14, 23:16). Vandaar dat iedereen van hoog tot laag wordt opgeroepen zich te bekeren, van de Heer ogenzalf te kopen en om dan in alle rust uit te zoeken, wat "uit de mens" was en is en wat "uit de Geest" (Op.3:18).
Eén van Jezus' gelijkenissen is die van het sleepnet, dat wordt opgetrokken uit de "zee" van ons religieuze leven (Mat.13:52). Er blijkt van alles en nog wat in te zitten (Mat.13:47). En om te weten wat dat allemaal is, moet ieder gaan zitten om alles uit te sorteren (Mat.13:48). Gaan zitten! Niet meer doen, doen, doen. Nu kijken naar je leven en luisteren naar wat God zegt.
Want om tot koninklijk priesterschap te komen, moet er eerst onderscheid kunnen worden gemaakt tussen "geest" en "vlees", tussen goed en niet goed (vgl. Ez.44:23). Goed, kalos, is mooi, gezond, bruikbaar. Slecht, sapros, is verrot, vuil, ondeugdelijk. Al het "ondeugdelijke" moet weg uit "dat net" (Mat.13:48). Het goede erin moeten we koesteren en bewaren als een schat in de hemel (Mat.6:19).
Wat zou voor het Koninkrijk der hemelen ondeugdelijk kunnen zijn? Het is alles wat "van deze wereld" is en zeker ook al dat religieuze gedoe "in het vlees" (Mat.15:19, 1Cor.15:50, Joh.18:36).
Er kwam een fase in het leven van Paulus, dat hij, na zijn bekering, moest gaan "zitten uitsorteren", veertien jaar lang, in Arabië. Hij ontdekte heel wat "ondeugdelijks" en ging dat zien als vuilnis (Fil.3:8). In die jarenlange stilte leerde hij, wat in Gods ogen niet meer bruikbaar was, oud, versleten (Gal.1:11-17).
Wat is vuilnis eigenlijk? Het is iets wat zijn tijd heeft gehad. Bijvoorbeeld een eens zo'n heerlijk warm jasje, waar je nu niets meer mee kunt, omdat het tot op de draad versleten is. Paulus deed alle versleten "mantels" weg, alle godsdienstige status, waarin zijn ego lange tijd was gekleed (Fil.3:4-11). Hij deed dat om de prijs van de roeping van God niet te missen (Fil.3:14, Col.1:27, Gal.1:15).
Je moet dus gaan zitten, zegt Jezus in de gelijkenis van het sleepnet (Mat.13:48). Wie dat doet, komt tot rust, tot zichzelf, alleen met de "vangst" uit zijn leven. Hij gaat nu eens niet denken en werken voor anderen, maar uitsorteren voor zichzelf. En voor wie daarbij bidt: "Vader, Uw koningschap kome ook in mij", gelden heerlijke beloften. "Uw ogen zullen de Koning in Zijn schoonheid zien èn een wijd uitgestrekt land" (het Koninkrijk der hemelen, Jes.33:17). "Ze zullen (het hemelse) Jeruzalem zien als een veilige woonplaats, als een tent die niet verplaatst wordt" (Jes.33:20). Rust!
Dus om als zonen Zijn koningschap te beërven, moeten kinderen van God zich bekeren van aards denken en van alle daaruit voortkomende ijdele woorden, dode werken en lege gewoonten (Mat.12:36, Hebr.6:1, Jesaja 1). Ze moeten gaan zitten, opdat geestelijke waarheden in hen gestalte kunnen krijgen. Want alleen door zich te houden aan de waarheden (aletheia =geestelijke realiteiten) die de Geest der waarheid toont, wordt men zoon, erfgenaam van God, medeërfgenaam van Christus (Ef.4:15, Rom.8:12-17). Niemand wordt koning naar Gods hart door menselijke inspanning. Alleen in alle rust door Zijn Geest!
We lezen van Mozes, "dat hij de Heer kende van aangezicht tot aangezicht en dat er in Israël geen profeet zoals hij meer is opgestaan" (Deut.34:10). Wat was daaraan vooraf gegaan? Hij moest eerst stil worden en inzien, dat je met eigen kracht en inspanning geen helper kunt zijn voor het volk van God in slavernij (Ex.2:11-22). Hij leverde alles in, zijn status als Egyptische prins, zijn gezag op grond van zijn kennis en zijn bekwaamheden. Hij was immers "onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren en machtig in woorden en werken" (Hand.7:22). Dat bleek allemaal "vuilnis" te zijn.
Toen maakte God hem veehoeder, een voor Egyptenaren gruwelijke, minderwaardige bezigheid (Gen.46:34). Veertig jaar lang zou hij herder blijven, in de stilte van Midian (40=testen, beproeven). Probeer het je maar eens voor te stellen!
Terwijl Mozes werd toebereid in de stilte, zuchtte het volk van God voort onder het juk van Egypte. En ook nu worden, in de stilte, Mozessen klaargemaakt, "verlossers, die de berg Sion aan het bestijgen zijn" (Ob.1:21).
In die toebereidingstijd van "opstijgen" verdort het oude ik van die verlossers (Sion=verdorde plaats). Ze verrijzen "nieuw" door Gods Geest en komen uiteindelijk tot "volle kennis van de Zoon Gods, tot mannelijke rijpheid, tot de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef.4:13). Dan is het "oude" verdord en het "nieuwe" volgroeid. Dan kan God hen zenden, op Zijn tijd, om het volk uit te leiden.
Dienstknechten van de Heer moeten dus altijd eerst gaan zitten en zich ontledigen (vgl.Jes.53:12, Joh.8:28). Er wordt op hen gewacht. Israël wachtte heel lang op Mozes, wel veertig jaar. Nu wacht "met reikhalzend verlangen de hele schepping op het openbaar worden van de zonen Gods" om defintief bevrijd te worden (Rom.8:19).
Wie aardsgericht blijft draven en ploeteren voor zijn eigen zaken, zal dat koninklijke leiderschap nooit leren kennen (Hag.1:9, Mat.18:3). Wie zich wèl bekeert van deze dadendrang en in de ogen van de religieuze wereld verachtelijk klein wil worden, zal uiteindelijk voortdurend de Vader zien (Mat.18:10). Hij wordt een herder als Mozes, als ziende de Onzienlijke van aangezicht tot aangezicht (Heb.11:27).
De Farizeeën dachten, dat het Israël van toen het Koninkrijk Gods was. Maar ze waren zo aardsgericht, dat ze niets van het Koninkrijk der hemelen en de Koning moesten hebben. Nu zijn er christenen, die denken dat "de kerk" het Koninkrijk van God is. Maar is dat zo?
Een gemeente, die in stand wordt gehouden door menselijke initiatieven en inspanningen, is religieus mensenwerk met het etiket gemeente van Christus. Zulk werk verrijst met kracht en geweld, om vroeg of laat weer in te storten (Gen.11:1-9). Want "als de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan" (Ps.127:1).
Gemeenten waar God kan werken, zijn als een geestelijk gezin, of als een geestelijke leerschool. Hij gebruikt er Zijn apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars voor (Ef.4:11). Door hen wordt men opgevoed, opgebouwd, toegerust (Ef.4:12). Maar dan ben je er nog lang niet! Het echte leven in geest en waarheid als mondig discipel van Jezus moet dan nog komen (Ef.4:13-15).
De smalle weg eindigt namelijk niet in een geestelijk gezin of school. Die leidt verder, ten leven (Mat.7:14). Daarmee wordt het onvernietigbare leven bedoeld, dat alles op aarde overstijgt (Heb.7:16). Op die smalle weg volgen "schapen" de goede Herder, omdat ze Zijn stem kennen (Joh.10:4). Van die kudde is er maar één (Joh.10:16). Het lijkt een klein kuddeke. Maar ze groeit uiteindelijk uit tot een "grote schare, die niemand tellen kan, uit alle volken en stammen en natiën en talen. Die menigte komt vóór de troon en vóór het Lam te staan, gekleed in witte gewaden. Ze zingen, met palmtakken in de hand: "We zijn gered, door God, door het Lam!" (Op.7:9-10).
Koningschap reikt veel verder. Daarvoor moet men het Lam volgen, waar Hij ook heen gaat. Uit de grote kudde vóór de troon kiest Hij "144.000" getrouwe discipelen uit, die bij Hem op de troon zullen zitten. Ze zouden het koningschap van God zoeken, het vinden en overwinnen (Mat.5:2, 6:33, 7:7). Tot hen zegt Hij dan ook: "Jullie zullen bij Mij zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en zit bij Vader op Zijn troon" (Op.3:21).
Dat betekent, dat wie van de gemeente zich bekeert en het Lam gaat volgen, met Hem zal overwinnen en koning zal zijn. Wie volhardt, zal met Hem als koning heersen (2Tim.2:12, Op.20:6). Die "koningen" ervaren, proclamerem en demonstreren de kracht van het Koninkrijk der hemelen (Mat.13:11, Mar.9:1). Op Gods tijd zullen zij met de Heer Jezus verschijnen in heerlijkheid, om alles wat krom is in het volk te richten, recht te zetten (Col.3:4, 2Thes.1:10, Mat.19:28).
De Farizeeën verwachtten het Koninkrijk Gods in hun land, hun natie, Israël. Toen kwam de Koning. Hijmanifesteerde Zijn koningschap op een fenominale wijze. En toen wilden ze zich niet laten richten, omdat ze stekeblind waren, "van deze wereld", "van beneden" (Mat.23:16-26).
Dat blijft ook ieder, die blijft pretenderen in het Koninkrijk Gods te zijn, omdat hij lid is van een kerk en daarin actief is. Door niets "van deze wereld", ook niet door een religie, kerk, gemeente of opwekkingsbeweging, kan het Koninkrijk der hemelen "gezien" worden. Alleen door de Geest van God.
Waar zien we dus naar uit? Dat men gaat "zien", dat er maar één heilige, algemene, christelijke Kerk is (=de Gemeente van Christus, de "Vrouw in de hemel", Op.12:1-3). En dat we gaan weten, dat zij het "mannelijke wezen" baart, de volheid van Christus, de "zonen Gods", die als "koningen op de troon" "de volkeren zullen hoeden met een ijzeren (herders)staf" (Op.12:5).
De innerlijke ontwikkeling van wie tot koningschap wordt geroepen, is van "vroeger in duisternis" tot "thans in het licht van de Heer" om te groeien tot "volle kennis van de Zoon Gods, tot mannelijke rijpheid" (Ef.4:13, 5:8). Een prachtig beeld van die weg vinden we in de tabernakel, later in de tempel. God roept de Zijnen een weg te gaan via de deur, door de voorhof en het heilige tot op de troon in het binnenste van het heiligdom.
In het "oude" verbond dient men de Heer op het "aardse" vlak. Daar zien we mensen zichtbare tempels bouwen voor God (b.v. 1Kon.5:3-5). Maar in het "nieuwe" verbond bouwt God de ware, eeuwige tempel. Hij doet dat met levend materiaal, met levende stenen (1Pet.2:5). De deur is niet van stof of hout. Het is een levende Deur: Jezus (Joh.10:7). Hij roept voortdurend: "Kom tot Mij". "Wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet wegsturen" (Mat.11:28, Joh.6:37). Het volk van God mag door Hem de voorhof binnen.
In de voorhof stond een koperen wasvat en een koperen brandofferaltaar. Dat wijst heen naar levensheiliging en opofferingsgezindheid, nodig om verder te kunnen in Gods Huis. Wie zich laat "reinigen door het waterbad met het Woord" (rhema= het tot ons persoonlijk gesproken Woord, Ef.5:26) en zich "stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer" (Rom.12:1), mag de weg vervolgen. God roept hem dan tot een verborgen priesterdienst in het heilige (1Pet.2:5). In de aardse tempel gebeurde dat bij het licht van de zevenarmige kandelaar, in de nieuwe in het licht van de heilige Geest.
Jezus kan nòg verder gevolgd worden, "tot in het heilige der heiligen, waarheen Hij voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek" (Heb.6:20). "Daarom, heilige broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester van onze belijdenis, op Jezus" (Heb.3:1). Want wie het Lam volgt, waar Hij ook heen gaat, komt waar Hij is: op de troon in het heilige der heiligen. Daar dien je de Heer niet bij zonlicht of bij het licht van de kandelaar, maar in het licht van Gods heerlijkheid. Dat is: in het licht van de shekinah-wolk boven het verzoendeksel (Ex.30:6b, Lev.16:2).
Het heilige der heiligen van de tabernakel in de woestijn was een kubus van 10x10x10 el (Ex.26:16). Vierkant spreekt in de bijbel van volmaaktheid, een kubus van volheid. In de tempel te Jeruzalem werd dat 20x20x20 el (1Kon.6:20). Deze aardse heiligdommen vinden hun vervulling in de laatste kubus, die in de bijbel wordt beschreven: het hemelse Jeruzalem.
De afmetingen van dit hemelsekubische heilige der heiligen 12000x12000x12000 stadiën. "En hij mat de stad: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte" (Op.21:16).
Eén stadie is 231 el. Het "nieuwe" heilige der heiligen, het "nieuwe" Jeruzalem, is (reken het maar uit) een "kubus" van maar liefst 2.772.000 el hoog. Dat is ruim 1.660 kilometer! Er zijn christenen, die geloven, dat deze structuur uit de hemel van God zal neerdalen in de staat Israël, 1660 kilometer lang, 1660 breed en 1660 hoog.
Maar in het in-geest-en-waarheid-domein gelden geen aardse lengtematen. Alles is er engelenmaat (Op.21:17). Als daar een kubus wordt gemeten van 12000x12000x12000 stadiën, is dat een gigantische, hemelse realiteit. We moeten daarom weten, wat de geestelijke betekenis is van 12.000.
Twaalf duidt op goddelijk, priesterlijk koningschap. Er staan veel broeders als koninklijke priesters bij het Lam op Sion: "12x12x10x10x10", dat is "144.000" (Op.14:1-5). Zij zijn "op de troon", tot koning gemaakt.
In het gehele, megagrote "nieuwe Jeruzalem" is er "ruimte" voor een niet te tellen aantal menigten, waarin een nooit eerder gekend koningschap zal neerdalen. Dan komt het Koninkrijk van God op aarde met een totaal nieuwe regeringsvorm! Geen tirannie, geen plutocratie of democratie, maar een theocratie, een goddelijk bestuur, door "144.000" zonen Gods. God zal Koning zijn op aarde, regeren in gerechtigheid door vele zonen, en dat tot heil van alle mensen, tot bevrijding van de ganse schepping! Over liefde gesproken!
Dat God liefde is, blijkt overduidelijk uit het feit, dat Hij in het hemelse Jeruzalem "goed is voor allen en Zijn barmhartigheid over al Zijn werken" (Ps.145:9). De eerstelingen maakt Hij er tot priesters en koningen (Op.5:10). De gemeente is een blijde, ontelbare schare van geredde zondaars voor de troon, "bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen" (Op.7:9). Alle anderen stromen binnen door twaalf poorten om genezen te worden (Op.22:2-3). Al die massa's wassen hun gewaden om ook in te kunnen gaan in de heilige stad van God (Op.22:14).
De poorten ervan blijven altijd open (Op.21:25). God liefde is immers onpeilbaar. Hij heeft gezegd: "Zo waarachtig als Ik leef, voor Mij zal alle knie zich buigen en alle tong zal Mij loven" (Rom.14:11). Tot iedereen, ook tot wie nog buiten staat, zal "de Geest en de bruid zeggen: Kom maar! Wie dorst heeft, mag komen en wie wil, mag het water des levens nemen om niet" (Op.22:15-17). Ja, elk die wil mag komen, als hij maar berouw toont van zijn missers en God oprecht om vergeving vraagt.
De weg tot de troon is onmogelijk te gaan in eigen kracht en met menselijke inspanning. Om dienst te mogen doen in de tempel moesten de priesters zich omkleden. In de tempel mocht geen wol worden gedragen, alleen fijn, wit, getweernd linnen (Ex.28:42-43, Ex.39:28 Ez.44:19). Als wij tot God naderen om Hem te dienen, mogen ook wij geen wol dragen (Ez.44:15-18). In "wol" wordt er in het oosten gewerkt, in "linnen" gerust. Niets van mensenwerk is in Zijn Huis op zijn plaats. Daar gebeurt alles alleen "in wit linnen", in reinheid en rust (vgl.Heb.4:1-13).
Vanzelfsprekend moet ieder in de wereld hard werken. Laten we ons best maar doen, om een goede boterham te verdienen. Haal alles maar uit de kast om een goede vader of moeder te zijn. Bekleed u in deze wereldorde maar in wol.
Maar in het rijk van God geldt: "Niet door kracht of door inspanning, maar door Mijn Geest! "Wie op de Heer wacht, zal het land beërven en Zijn heilige berg bezitten" (Ps.37:9, Jes.57:13). We komen tot hemels koningschap als we "tot rust komen van ònze werken" (Heb.4:10). Dan pas kan God in ons Koning zijn en Zijn werken doen. Dan "geeft Hij het Zijn beminden in de slaap" (Ps.127:2b). Mensenwerk brengt het koningschap van God geen stap dichterbij (Ps.127:2a). Vlees en bloed kunnen het niet verwerven of beërven (1Cor.15:50). Het is nu eenmaal niet "van deze wereld" (Joh.18:36).
Niet alleen de priesterkleding, maar alle kleden en gordijnen in het huis van God waren van getweernd fijn linnen (Ex.26:1,31,36, 27:9 en 16). Wat is dat, getweernd?
Een getweernde stof is geweven met een dubbele draad, met twee draden in één. Het getal twee duidt op de volheid van Christus, op de Zoon en de zonen. Getweernd linnen. Gods rust, niet alleen in de Zoon, ook in de Zijnen die één met Hem zijn.
In Openbaring hoofdstuk 19 "ziet" Johannes "de twee" in een visioen van een hemels leger. Voorop een wit paard met als ruiter de Getrouwe, de Waarachtige, het Woord Gods (Op.19:11,13). Daarachter de legermachten die in de hemel zijn, ook op witte paarden en ..... gekleed in smetteloos wit linnen" (Op.19:14).
Het zijn de Zoon en de zonen, de Koning en de koningen, samen in volmaakte rust. Dit "leger" overwint niet door geweld, ijzeren wapens en spierkracht, maar door het scherpe zwaard dat uit de mond van de Leider komt (Op.19:13,15). Die Leider is het Woord Gods. En de strijd is de goede strijd, een strijd in "linnen", in alle rust.
Jezus overwon. De Vader gaf Hem macht over al het menselijke in Zijn leven, over alle vlees (Joh.17:2). Hij liet Zich nooit leiden door déze wereldorde, want Hij overwon die (Joh.16:33). De Bron, waaruit Hij Zijn leven lang putte, was de Vader in de hemel. Daarom trok Hij Zich vaak terug, de woestijn in, een berg op, of naar een eenzame plaats. Hij zou alleen doen, wat Hij eerst de Vader had zien doen (Joh.5:19). Hij liet Zich alleen leiden door Gods Geest, want zo leeft een Zoon van God (Rom.8:14).
De Zijnen volgen Hem hierin na. Ook hun bronnen liggen in het hemelse (Ps.87:7). Ook zij overwinnen hun ego en laten Gods koningschap komen. Voor hen geldt: "Niet meer mijn ik, maar Hij leeft in mij". En voor zover ze nu nog in het vlees leven, is dat door het geloof in de Zoon (Gal.2:20). Door het geloof in Zijn opstandingsleven "zijn ze in dit alles meer dan overwinnaars door Hem", "verlost uit (ek = van, vanuit) het lichaam van deze dood door Hem" (Rom.8:37, 7:24).
Door hen zal God Zijn werken doen (Joh.14:12-14). Want "het koningschap over de wereld komt aan onze Heer (=Jezus Christus, de Zoon) èn aan Zijn Gezalfde" (=de volheid van Christus, de zonen, Op.11:15). Ze zwoegen niet langer buiten de tempel, in een aardsgezind religieus "wereldje". Ze zijn gemaakt tot priesters naar de ordening van Melchisedek èn tot koningen der gerechtigheid. Ze hebben Jezus gevolgd tot achter het voorhangsel (Heb.6:18-19).
Dat is toch niet te bevatten! Klopt! En daarom is er "een wording van boven" nodig (vgl. Nicodémus, Joh.3:10-12). Gebeurt dat niet, dan blijven we "van beneden" (Joh.8:23). Dan blijven we bezig in "wol" met het in stand houden van "onze wereldjes". Dan blijven we het Woord interpreteren met ons verstand, net zoals in Jezus' dagen de schriftgeleerden dat deden. Zij zagen naarstig uit naar "de Koning en Verlosser van Israël" (Jes.44:6a). Ze "zagen Hem niet", want ze waren nog "van beneden" (vgl. Joh.12:13, Marc.15:32).
Jezus klom als mens op naar de hemelse troon om "van boven" te zijn (Joh.3:13). En ook Zijn koningschap was "van boven", "in geest en waarheid". Zijn wijsheid was méér dan die van Salomo (Mat.12:42), Zijn koningschap verhevener dan dat van David. Het was hemels.
Van die "nieuwe" orde zijn ook de Zijnen (Joh.18:36). Ze zijn in de wereld. Samen zijn ze een "legermacht in wit linnen (Op.3:5, 19:14).
Geloof, dat uitsluitend op de Heer Jezus van 2000 jaar geleden is gericht, is goed, maar is geestelijk wat onvolwassen. Velen leren Hem ook in de toekomst te verwachten en dat is beter. Maar de ure komt èn is nu, dat we onze "hoofden omhoog moeten heffen, opdat de Koning der ere kan binnenkomen" (Ps.24:9-10). De tijd is gekomen om Hem nu als Koning te ontvangen. We mogen Hem leren zien (=kennen), zoals Hij is: de Koning, de levendmakende Heer, de Trooster (Gr. parakletos= de Helper), de Opstanding, het Leven (1Cor.15:45, Joh.11:25).
Wie Hem zo kent, heeft deel aan de eerste opstanding. En wat is dàt een voorrecht, om het beste te kennen: Jezus èn de kracht van Zijn opstanding (Fil.3:10). Ja, "zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding (=de opstanding vanuit de levend-doden om ons heen, nu).
Om het Koninkrijk Gods te zien en te ervaren, moeten we dus een "geboorte en een groei" kennen uit Woord en Geest om te worden "vernieuwd" (Mat.4:17, Joh.3:3-5). Dat is een geestelijke proces, een voortdurend leerproces, waarin we al het ware, echte, geestelijk reële, hemelse en blijvende van het Koninkrijk Gods leren "zien" (Col.3:1-2).
De gedachte, dat wedergeboorte met een zondaarsgebed kan worden geregeld, is een sprookje. Het is een proces in het eeuwige nu. Dat werd vaak benadrukt door Oswald Chambers. Ter afsluiting iets, wat hij hierover schreef in "Geheel voor Hem":
"Wedergeboorte is Gods werk, even geheimzinnig als de wind, even wonderlijk als God Zelf. We weten niet waar het begint en gaat schuil in de diepten van ons innerlijke wezen.
Het 'van boven geboren worden' is een onafgebroken, voortdurend proces. Het is een dagelijks open zijn in denken, in spreken en in leven, een steeds verrast zijn over het leven met God, een wakker zijn.
Het eerste teken van inslapen en dus het verliezen van de verbinding met God, is: "Ik zou dit moeten doen, anders gebeurt het nooit". Zijn we dan nog wel open voor wat uit God komt, of gaan wij dan dingen doen? Uit Woord en Geest geboren worden betekent veel meer dan we gewoonlijk denken".