"Zoals de bliksem
komt van het oosten en licht tot het westen,
zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn"
(Mat.24:27).
"Voor u
die ontzag heeft voor Mijn naam
zal de Zon der gerechtigheid opgaan
en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen"
(Mal.4:2).
"Zoals de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn" (Mat.24:27).
De vertaling van deze tekst doet vermoeden, dat de Heer onverwachts komt, plotseling, als in een bliksemflits van oost naar west.
Het hier gebruikte Griekse woord voor komst is parousia . Dat betekent niet plotselinge komst, maar het komende zijn, het groeiend aanwezig zijn. En voor bliksem staat er astrape. Dat betekent niet bliksem, maar helder licht In Lucas 11:36 is het vertaald als schijnsel: "Zoals een lamp u met haar schijnsel verlicht".
Welk heldere licht komt altijd van het oosten en schijnt tot het westen? De bliksem? Nee toch! Het is de zon, het licht van de dag. Die is er altijd. Schijnt hij niet hier, dan schijnt hij aan de andere kant van de aardbol. En als Jezus als het ware Licht in ons kan komen, dan gaat Hij in ons steeds helderder schijnen, van "oost" naar "west" (Ps.84:12, Mal.4:2, Spr.4:18, Joh.8:12, 9:5, 12:46, 1Thes.5:5).
Sommigen zullen nu even moeten wennen aan het feit, dat Jezus niet plotseling komt, als een bliksemschicht, maar dat Hij komende is als opgaande Zon. Hij komt voor kinderen van het licht juist niet plotseling (1Thes.5:1-6). Als Hij opgaat in ons hart, worden wij veranderd naar Zijn beeld van heerlijkheid tot steeds grotere heerlijkheid (2Cor.3:18). Dan wordt in ons Zijn licht steeds helderder en Zijn liefde steeds warmer merkbaar.
Dan ervaren we steeds meer genezing onder Zijn vleugelen en groeien we in alle opzichten naar Hem toe (Mal.4:2, Ef.4:15). Zo "doet dit vergankelijke onvergankelijkheid aan en dit sterfelijke onsterfelijkheid" en wordt "onze innerlijke mens van dag tot dag steeds "nieuwer" (1Cor.15:51-53, 2Cor.4:16, Ef.4:24).
In de bijbel wijzen alle aardse begrippen naar geestelijke realiteiten. Namen en getallen hebben er een betekenis. De wonderen zijn wondertekenen. De geschiedenissen zijn allemaal profetisch. Kortom: het is een boek met een dubbele bodem. Daarom de vraag: wat betekenen oost en west?
De weg van de zon is altijd van oost naar west, overal op aarde. Zo is ook de komst van het waarachtige Licht en dus ook de geestelijke weg van de rechtvaardige (Mat.24:27). Zijn pad is "als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag" (Spr.4:18).
Gaan we met het Licht mee, van oost naar west, dan bewandelen we in gehoorzaamheid de heilige, smalle, opgaande weg ten leven. Gaan we tegen het Licht in, van west naar oost, dan zijn we op de weg van het ongehoorzame vlees, van het eigen ik.
Mozes sprak over die twee wegen: "Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade, de zegen en de vloek. Kies dan het leven, opdat u leeft, u en uw nageslacht, door de Heer lief te hebben en naar Zijn stem te luisteren" (Deut.30:15,19,20). We staan dus voor de keus: gaan we met God mee, of gaan we tegen Hem in?
Adam en Eva hadden in het paradijs van de Boom des levens mogen eten en er de volle heerlijkheid van God ervaren. Toen kwam de zondeval, waardoor de mens buiten het paradijs moest verder leven.
Buiten het paradijs wist men nog wel, dat God niet ver weg was. Ze brachten Hem offers (Gen.4:3-5). Hij sprak nog steeds tot de mens, zelfs nog tot Kaïn nadat hij zijn broer had gedood. En wat besloot Kaïn te doen? "Hij ging weg van het aangezicht van de Heer en ging wonen in het land Nod, ten oosten van Eden en stichtte daar een stad" (Gen.4:16-17).
Hij trok naar het oosten. Kaïn ging zijn eigen weg, tegen het Licht in, steeds verder weg van de zegenende aanwezigheid van God. Zijn land werd Nod (=ronddolen). Hoe verder hij trok, hoe minder hij de zegen, de vrede, de rust, de wijsheid en de wil van God ervoer. Zijn leven werd één grote omzwerving.
Waarom deed hij dat? Omdat hij wegging van de Heer, die zijn Bewaarder niet meer kon zijn (vgl. Ps.121). Hij moest zichzelf zien te beschermen. Het Hebreeuwse woord voor stad (ir) is afgeleid van een werkwoord, dat (be)waken betekent. Een ir is een plaats, die je goed kunt bewaken, waar je je veiliger waant dan in een tent in het open veld.
Kaïn is ook, als eerste stedenbouwer, een prototype van het bouwen zonder God, uit angst en in eigen kracht. Wat hij God offerde was al verkeerd. Dat waren "vruchten van de aarde" (Gen.4:3). Zijn leven was misschien nog wel godsdienstig, maar de afstand tussen hem en de Heer werd steeds groter. Velen zouden hem volgen: Nimrod (=rebel, Gen.10:10), de mensen van Babel (=verwarring) en talloze anderen tot op de dag van heden.
Want ook nu brengen velen offers die God niet kan accepteren. Ook zij zijn de weg van Kaïn opgegaan (Judas 11). Het is de weg, waarop je de rug keert naar de Boom des levens. Die weg verloopt "overeenkomstig de loop van deze wereld" met een "wijsheid, die niet van boven komt, maar die aards is, ongeestelijk (=vleselijk-ziels), duivels" (Ef.2:2, Jac.3:15). Op die weg volg je de wijsheid van de menselijke ratio, niet het Licht van God. Op die weg staat het ego centraal, niet de Heer. Daar geldt: niet Christus regeert in mij, maar mijn ik (vgl. Gal.2:20). Jezus zegt, dat velen die weg bewandelen, de "brede" weg die "ten gronde" leidt (naar de grond, naar beneden, Mat.7:13).
Ook nu worden er "ommuurde stadjes" gebouwd. Je kunt er godsdienstig zijn en toch de aanwezigheid van God niet ervaren. Dan bedrijf je, net als Gods volk destijds, "twee boze daden: je verlaat Hem, de bron van levend water om voor jezelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden" (Jer.2:13). Dan worden de schapen van God niet gelaafd, maar wordt er een eigen "ir" in stand gehouden met allerlei vleselijke middelen.
Wie Jezus volgt, zal nooit iets voor zichzelf bouwen. Hij zal nooit de weg van Kaïn opgaan, maar hij zal de smalle weg ten leven bewandelen (Mat.7:13-14). Hij laat zich door de goede herder leiden naar ruime, groene weiden (Ps.18:19, Ps.31:8). Hij blijft in Christus, in Zijn woord, en is waarlijk Zijn discipel. Hij verstaat de waarheid, die hem vrij maakt, waarlijk vrij (Joh.8:31-32, Gal.5:1). Hij vertoeft in grazige weiden en aan rustig water (Ps.23:2-3). Hij ervaart dat er maar één herder is, en één kudde (Joh.10:16, Ps.23:6, 27:4). Het leven in de ruimte beangstigt hem helemaal niet. De Heer is z'n schuilplaats (Ps.62:7-8, 142:5).
Tot "gemeenschap met Jezus Christus, onze Heer" roept God ons, "tot Zijn wonderbaar licht" (1Cor.1:9, 1Pet.2:9). Hij wil dat we "Zijn eeuwige luister", "de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus, verkrijgen" (1Pet.5:10, 2Thes.2:14). Wie dat innerlijk verstaat, zal Babel uittrekken en voortaan in tenten wonen (zie Jer.35, Hos.12:11, Heb.11:9). Hij blijft mobiel, om steeds onder de genezende vleugelen van het Licht te leven. Ja, wie met Hem optrekt, gaat een weg van continue progressie, van heerlijkheid tot heerlijkheid, van oost naar west. Als we dat in ons leven zien gebeuren, zijn we op weg naar het nieuwe paradijs dat bestaat in geest en waarheid (vgl. Op.2:7).
Als we in Genesis doorlezen, komen we in de tijd na de zondvloed. Wat geweldig! "De hele aarde was één van taal en één van spraak" (Gen.11:1). Maar wat triest! "Toen trokken ze oostwaarts en vonden een vlakte in het land Sinear, waar ze zich vestigden" (Gen.11:2). Men was de weg van Kaïn opgegaan. Ook zij zouden een stad gaan bouwen, Babel, met ook nog een toren die tot de hemel moest reiken (Gen.11:4).
Weer een hoofdstuk verder lezen we: "De Heer zei tegen Abram: Trek weg uit je land, verlaat je familie, ook je naaste verwanten, en ga naar het land, dat Ik je zal wijzen" (Gen.12:1). Abram woonde in het oosten, in Ur der Chaldeeën, daar waar Babel zou worden gebouwd. In "tenten" ging hij op weg naar een land dat God hem beloofde. De Heer riep hem om te gaan van oost naar west, met het Licht van de Zon mee.
Ur betekent ook licht, maar licht van een vlam. Is dat het licht van God? Nee, dat licht heb je, als je een vuurtje stookt, zelfgemaakt licht, licht van natuurlijke en vleselijke denken. Abram werd geroepen om dat licht achter zich te laten en zich te laten leiden door de Zon der gerechtigheid. Uit Babel trekken is een beeld van het verlaten van alle godsdienstige systemen, die voortgekomen zijn en in stand gehouden worden door menselijk denken en menselijke inspanning.
Adam en Eva werden uit het paradijs verdreven van west naar oost. Kaïn trok steeds verder weg van de aanwezigheid van de Heer, van west naar oost. Maar Abram reisde van oost naar west, naar het beloofde land.
Daarvan had God hem wonderbaarlijke nieuwe dingen laten zien, in de geest. Hij zag het nieuwe paradijs, als een stad, die God Zelf had ontworpen en gebouwd (Hebr.11:10, vgl.Op.2:7, 21:2. 22:2). Hij ging op weg naar dàt paradijs. "Door het geloof is hij, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij als erfenis zou ontvangen. En hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou" (Heb.11:8).
En wat gebeurde er, toen hij in het land Kanaän aankwam? "Toen verscheen hem de Heer en zei: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven. Toen brak hij vandaar op naar het gebergte ten oosten van Bethel. Hij zette zijn tent op, met Bethel tegen het westen en Ai tegen het oosten. Daar bouwde hij een altaar voor de Heer en riep de naam van de Heer aan" (Gen.12:7-8).
Nu moet u eens opletten, hoe Abram zijn tent neerzette: met Bethel naar het westen en Ai naar het oosten. Bethel betekent huis van God, Ai betekent steenhoop (van het werkwoord awah=omkeren). Hij richtte zich naar het huis van God, om daar "te verblijven al de dagen van zijn leven, om de liefelijkheid van de Heer te aanschouwen en om naar Zijn wil te zoeken in zijn tempel" (Ps.27:4). En hij keerde Ai, de puinhoop, de beschaving van Ur der Chaldeeën, ja alles van het oosten, de rug toe!
We kennen allemaal de geschiedenis van Abram en zijn neef Lot. Toen Abram uit het oosten vertrok, "zoals de Heer tegen hem had gezegd, ging Lot (Hebr.: bedekking, omhulsel) met hem mee" (Gen.12:4). Maar eenmaal in Kanaän aangekomen "ontstond er twist tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee" (Gen.13:7). Ze hadden samen namelijk zo veel vee, dat het land niet toeliet, dat ze samen bleven wonen (Gen.13:6).
Er moest dus gekozen worden. Abram liet de eerste keus aan Lot. Deze "zag, dat de hele streek van de Jordaan rijk aan water was, als de hof van de Heer, als het land Egypte. Dus koos hij voor de hele streek langs de Jordaan. Hij ging naar het oosten" (Gen.13:10-11).
Wat een egoïst om eerst te kiezen! Wat een dwaas om de hof van Eden gelijk te stellen met de Jordaanstreek en met Egypte! En daar, bij "de Jordaan", zou hij uiteindelijk gaan wonen, niet in "tenten", maar in een goddeloze "stad"! Hij koos voor de weg "naar het oosten", tegen het Licht in.
Abram bleef wèl in tenten wonen, zólfs in het beloofde land (Heb.11:9-10). Hij had iets nog veel beters gezien en dat bleef hij zoeken. Hij zocht geen stad van baksteen, zoals Ur, Sodom en Gomorra, die steen voor steen vanaf de grond waren verrezen. Nee, hij wist van een hemelse stad, die God had ontworpen. Hij had een stad gezien met de luister van God, waar niet de Jordaan (=de doodsrivier) stroomde, maar de rivier van water des levens (Op.21:2,11, 22:1). Hij had een hemelse realiteit gezien.
De egocentrische Lot (hij was wel rechtvaardig, maar gehecht aan het onreine, 2Petr.2:8), ging zijn eigen weg. Eerst sloeg hij zijn tenten op bij Sodom (Gen.13:12). Uiteindelijk bouwde hij een huis in de stad. Hij werd er zelfs één van de notabelen, die in de poort mocht zitten (Gen.19:1). Van tentbewoner werd hij huisbewoner. En dan nog wel in een stad als Sodom.
U kent het vervolg. Gods oordeel over het kwaad dat er bedreven werd, kon niet uitblijven. "De Heer liet zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen uit de hemel. Hij keerde die steden om, met de gehele streek" (Gen.19:24-25). Na de ramp lagen de steden "diep onder water in de Dode Zee", een plek, die nu de diepste depressie op aarde is: 394 meter beneden de zeespiegel.
Weet u, wat God tegen Abram zei, toen zijn neef zich van hem had afgescheiden? "Sla toch je ogen op en kijk van de plaats waar je nu bent naar het noorden, zuiden, oosten en westen, want het hele land, dat je ziet, zal Ik aan jou en aan je zaad geven" (Gen.13:14-15). Abram had volledig op God vertrouwd en daarom zou hem een erfdeel gegeven worden alle richtingen uit. Later werd de belofte herhaald aan Jakob, toen deze in "Bethel" een geweldige droom zag. "Je zult je uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden en met jou en met je zaad zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden" (Gen.28:14).
Het is een heerlijke waarheid, dat wie naar het westen trekt en het beloofde Koninkrijk der hemelen ziet en binnengaat, stromen van levend water uit zijn binnenste zullen stromen, alle kanten uit (Joh.7:38). De harten van aan Hem gehoorzame mensen zijn Gods troon. Daaruit stroomt de rivier van Gods Geest (Joh.7:39). Alle kanten uit, ook naar het oosten.
Dat laatste toonde de Heer al aan Ezechiël: "Hij bracht mij naar de ingang van het huis van God, "Bethel". Daar stroomt water uit naar het oosten (Ez.47:1). Het "stroomt naar de oostelijke vlakte en komt dan in de zee. Daar wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt. En alle levende wezens zullen er leven. Overal waar de beek komt, zal alles leven" (Ez.47:6-9).
De rivier Gods stroomt dus eerst af naar de vlakte. In de bijbel duidt een vlakte op zwakte, in tegenstelling tot een berg, een sterkte. Met de oostelijke vlakte bedoelt Ezechiël de zwakte, die is ontstaan door de rebellie van de mens. Het is "de woestijn van het vlees". Daarheen stroomt de beek Gods en maakt "haar tot een waterplas" (Jes.41:18). "De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis" (Jes.35:1). Want "Ik doe iets nieuws: Ik zal een weg in de woestijn maken, rivieren in de wildernis" (Jes.43:19).
"De beek Gods is zó vol water" dat ze nòg verder kan stromen dan de vlakte (Ps.65:9). Uiteindelijk wordt haar water uitgestort in de oostelijke zee. Dat is de Dode Zee, waar Sodom en Gomorra verdwenen in de diepte. Ook daar zal alles leven, zelfs op het diepstgezonken punt van de "aarde" (Ez.47:6-9).
Water des levens, levendmakende Geest! Over dat water sprak Jezus met de Samaritaanse vrouw: "Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, want het zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven" (Joh.4:14).
En later zei Hij: "Als iemand dorst heeft, laat hem dan bij Mij komen drinken! Dan zullen stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest" (Joh.7:37-39).
Dat zuivere water van de heilige Geest brengt dus goddelijk leven aan ieder die gelooft. Ook wij mogen vrijmoedig naar de troon van genade gaan, van waar de "rivier van water des levens ontspringt" (Hebr.4:16, Op.22:1). We zijn "genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr.12:22). Jezus heeft er de bron voor ons ontsloten (Joh.7:37-39). Door Hem hebben we leven in het Woord (1Joh.5:11-12). Het mag, als we in het Koninkrijk Gods wonen, uit ons stromen als Zijn rivier, alle richtingen uit!
Dat is als schaduwbeeld in Genesis ook al te vinden. "Er ontsprong in Eden een rivier om de tuin te bevochtigen, en vandaar splitste ze zich in vier stromen", alle kanten uit (Gen.2:10-14).
Dat was slechts een schaduwbeeld van de geestelijke realiteiten in Christus Jezus (Joh.1:17). Want sinds de uitstorting van de heilige Geest stroomt nu die rivier naar alle kanten uit de Zijnen. Er stroomt nu een geestelijke "rivier van water des levens, helder als kristal, uit de hemelse troon van God en van het Lam" (Op.22:1).
"En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, mag komen, en wie wil, mag het water des levens nemen om niet" (Op.22:17). "O, alle dorstigen, kom toch tot de wateren"! (Jes.55:1).
Nu de tabernakel in de woestijn en de tempel in Jeruzalem. Ze werden gebouwd met de ingang aan de oostzijde (Ex.27:13-16, Ez.8:16). De enige weg, om het heiligdom binnen te gaan, was van oost naar west, met het Licht mee. Die weg spreekt van geestelijke groei en vooruitgang: van buiten Gods Huis, onwetend, verduisterd in ons denken, tot in het heiligdom (Hebreeën hoofdstuk 9).
We gaan eerst de voorhof binnen door de Deur, Jezus (Joh.10:7). Zodoende staan we meteen in de juiste houding, met het gezicht naar het heilige, ten westen, en met de rug naar het oosten met alle onze ik-gerichtheid en vleselijke activiteiten.
Dan mogen we verder gaan via het koperen wasvat en het brandofferaltaar naar het heilige. Daar binnen schijnt alleen het licht van Gods Geest en wordt de Heer gediend in geest en waarheid door priesters naar de ordening van Melchizedek.
En dan is er nòg een stadium, uiterst west. Dat is het heilige der heiligen. Daar ontmoet men Hem van aangezicht tot aangezicht in het wondere licht van Zijn volle luister. "Geliefden, nu zijn we kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat we zijn zullen; maar we weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, we Hem gelijk zullen wezen; want we zullen Hem zien, gelijk Hij is" (1Joh.3:2). Want de weg vanaf het begin tot het ingaan tot Zijn heerlijkheid, is de weg in de Zijnen als van de zon. "Want het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder gaat stralen tot de volle dag" (Spr.4:18).
De wijzen, die Jezus goud, wierook en mirre aanboden, kwamen uit het oosten. Ze trokken net als Abram westwaarts en vroegen toen ze in Jeruzalem waren aangekomen: "Waar is de Koning van de Joden, die geboren is? Want we hebben Zijn ster in het oosten gezien en we zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen" (Mat.2:1-2).
Niet de ster was in het oosten, maar de wijzen. En toen ze vanuit hun positie de ster aan de westelijke hemel hadden ontdekt, gingen ze op reis naar het westen. Daar zou de ster hen verder leiden en hen brengen bij de nieuwgeboren Koning (Mat.2:10-11).
Zij, wijzen, gingen van oost naar west. Ze wendden zich af van de menselijke wijsheid van waar ze vandaan kwamen. Ze gingen op weg naar Hem, "die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing" (1Cor.1:30). Ze lieten alles achter: het menselijk redeneren, de oosterse astrologische dwalingen en filosofieën, alle zielse ervaringen en occulte gewoonten, allemaal dingen die in het oosten zo veelvuldig voorkomen.
En wij? Zijn wij wijs? Gaan wij van oost naar west, Gods Geest volgend om de Heer te ontmoeten in de geest, om Hem hulde te bewijzen? Zijn wij net zo blij verrast met het verschijnen van de koningsster in ons leven? Zijn wij bereid om alles achter te laten om Hem te leren kennen? (vgl. Fil.3:8-10).
Wat zouden we bijvoorbeeld achter kunnen laten? Allereerst alle vastgeroeste opvattingen met de talloze halve waarheden. Verder de zielse godsdienstbeleving, waarbij een gemeente meer lijkt op een "huis van vermaak in een uitgelaten stad, waar op de akker van Gods volk doornen en distelen opschieten" dan op een gebedshuis (Jes.32:13). En wat dacht u van alle activiteiten, plannen en projecten, die op menselijk initiatief van de grond komen en waarvoor steeds om geld moet worden gesoebat? Dan zijn er de vele new-age-achtige oosterse invloeden, die overal zijn doorgesijpeld en de diepte-psychologische ideeën en technieken, die door Freud en Jung zijn bedacht en die nu ook in gemeenten worden gebruikt om medegelovigen te helpen. Blijft u waar alles aards- en zielsgebonden is? Wilt u zich ook vrijwillig laten uitleiden? Gaat u mee, van oost naar west, met het Licht mee?
"Als u heden Zijn stem hoort, verhard dan uw hart niet" (Hebr.4:7). Laat u leiden door Gods Geest, de verwarring van Babel uit en de vleselijkheid van Egypte uit. De Heer zal uw Bewaarder zijn (Ps.121:5). "Hij zal niet toelaten, dat uw voet wankelt" (Ps.121:3). "Hij zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid" (Ps.121:8).
O, Heer, "zend Uw licht en Uw waarheid; mogen die mij leiden, mij brengen naar Uw heilige bergen, naar Uw woningen, zodat ik kan gaan tot Gods altaar, tot de God van mijn jubelende vreugde!" (Ps.43:3-4).
De Heer Jezus zei, dat Zijn komst (parousia=aanwezigheid) zou zijn als een helder licht, dat zou schijnen van oost naar west (Mat.24:27). Hij zou opgaan als de zon der gerechtigheid en schijnen in de harten van de Zijnen (Mal.4:2). "Sta op (uit gelatenheid en neerslachtigheid), word verlicht, want uw licht is gekomen en de heerlijkheid van de Heer is over u opgegaan. Over u zal Hij opgaan (tot de volle dag) en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden" (Jes.60:1-3).
Zijn komst van oost naar west is dus een proces in het verborgene, in de Zijnen. Het Licht van die "nieuwe dag" zal niet verborgen blijven (Mat.5:14). De komst van Zijn licht zal in alle heerlijkheid gezien worden. Het schijnt al in ons (1Joh.2:8). De dag van de Heer is al aangebroken! En op de grote dag van de Heer zal het overal geopenbaard en gezien worden (Op.21:24). Het zal uiteindelijk ieder mens verlichten (Joh.1:9).
Wat verstaat de bijbel eigenlijk onder licht? Het is het symbool voor waarheid, voor kennis vanuit God (Ps.43:3, 2Cor.4:6). Licht is geestelijk weten. Het is het kennen van de geestelijke realiteiten van het koninkrijk der hemelen. Het is zelfs het kennen van Gods heerlijkheid. "De God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis van de heerlijkheid van God" (2Cor.4:6).
En als het evangelie van het Koninkrijk der hemelen voor mensen bedekt is, dan heeft "de god van deze eeuw hun gedachten met blindheid geslagen. Dan ontwaren ze het licht van het evangelie van de heerlijkheid van Christus niet" (2Cor.4:3-4). Dan bezit men wel kennis, maar alleen hoofdkennis over de waarheid. Dan denkt men in aardse begrippen over de heerlijkheid van God. Dan wordt er gepraat over het Koninkrijk der hemelen als over een plaats elders, zonder dat men er geestelijk in leeft. Dat is allemaal duisternis (vgl. Mat.6:23).
O, wat moeten we dankbaar zijn, dat "Hij ons heeft verlost uit de macht van de duisternis en ons heeft overgebracht in het Koninkrijk van Zijn geliefde Zoon" (Col.1:13). Dan "zijn we kinderen van het licht, kinderen van de dag. We horen dan gewoon niet meer toe aan nacht of duisternis" (1Thes.5:5).
Nog steeds gaan duisternis en licht dus nog samen op. Er is dag en nacht tegelijk. Als het in Nederland licht wordt, is het in Amerika nog nacht. Ook geestelijk gaan duisternis en licht nog samen. "Duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Heer opgaan en Zijn heerlijkheid over u gezien worden" (Jes.60:2).
Door het licht van Gods heerlijkheid zal er een ware Gemeente (=de bruid, de heilige stad) ontstaan. Daar zal geen nacht meer zijn, alleen maar licht (Op.21:25). Over Zijn volk, dat als een hemels Jeruzalem op een berg ligt, zal Zijn heerlijkheid gezien worden. Het kan niet verborgen blijven (Mat.5:14, Op.21:10,22). God heeft immers Zijn volk gesteld "tot een licht voor de volken, opdat Zijn heil zal kunnen reiken tot het einde van de aarde" (Jes.49:6). Alle "volken zullen opgaan naar haar licht en koningen naar haar stralende opgang" (Jes.60:3). Ze zullen allemaal ingaan door haar paarlen poorten en wandelen in het licht van God (Op.21:24, 22:2).
In het nieuwe Jeruzalem heeft het licht van God helderheid gebracht over de ware aard van alle dingen. Men ziet er niet meer "door een donker glas, in raadselen" (1Cor.13:12, letterlijk), maar als door een kristalheldere diamant (Op.21:11). Alle menselijke leringen en zielse ervaringen zijn geweken voor het licht van de heerlijkheid van God. Alle aardsgerichte ideeën over Zijn koninkrijk zijn weggesmolten bij "het aanschouwen van de liefelijkheid van de Heer in Zijn tempel" (Ps.27:4).
Van oost naar west! Jezus zegt: "Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, zal nooit meer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht van het leven hebben" (Joh.8:12), Mat.5:14).
"Zoals het Licht komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn" (Mat.24:27). "Voor u, die Mijn naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen" (Mal.4:2). "Het pad van de rechtvaardige is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag" (Spr.4:18). Halleluja!