Home page

Geroepen
uit Egypte

"Laat Mijn zoon gaan,
opdat hij Mij diene" (Ex.4:23)

ONS UITGAAN EN ONS INGAAN

God roept Zijn zoon uit "Egypte" (Hos.11:1, Mat.2:15). Wat betekent dat voor nu? Het is dit: nu roept Hij ons uit elke vorm van "Egyptische slavernij" (=vleselijkheid). En waarom doet Hij dat? Om ons de gelegenheid te geven om, verlost van "farao", Hem te dienen en te groeien "in de woestijn". Wie na die uittocht de "wolk" (=Gods Geest) blijft volgen, zal "het land, dat vloeit van melk en honing" binnengaan. Het is de weg van "vlees" naar "geest", van "slaaf" zijn naar "vrij" zijn. Het is de weg tot geestelijke volwassenheid, tot zoonschap.

Psalm 121 zegt, dat de HEER deze weg van "uitgaan" en "ingaan" bewaart, bewaakt, behoedt, van nu aan tot in eeuwigheid (vers 8). Dat geldt in eerste instantie individueel, dan samen. Eerst Mozes, dan het volk. Eerst de Goede Herder, dan de Zijnen die Zijn stem kennen en gehoorzamen (Joh.10:1-21).

Die weg van uitgaan en ingaan is ons voorgeleefd door Jezus (1Pet.2:21-23). Hij kwam als mens ter wereld, in een "vlees aan dat der zonde gelijk", dat "farao" zou kunnen knechten (Rom.8:3). Maar dat gebeurde niet, want Hij was in alles zó op de Vader gericht, dat Hij volledig uit "Egypte" kon worden geroepen (Jes.50:4, Mat.2:15). Toen Hij dertig jaar oud was (30=geestelijk volwassen), verklaarde de Vader Hem dan ook tot Zijn Zoon (Mat.3:17).

Toen kreeg Jezus alle volmacht over wat van de Vader was. En dat wist Hij: "Alle dingen zijn Mij nu overgegeven door Mijn Vader" (Luc.10:22). Hij had als eerste de weg tot zoonschap helemaal afgelegd en werd zodoende de Weg voor anderen (Joh.14:6, Col.1:15, 15:23). Want wie Zijn stem hoort en Zijn leven navolgt, wordt net als Hij ook "uit Egypte" geroepen (Op.14:1-5).

Zijn leven kan dus nageleefd worden, in de kracht en onder de tucht van Gods Geest. Zijn leven tot Zijn dertigste (=Zijn "uit-Egypte-geroepen-worden") is een teken (Jes.7:14, Rom.15:5, 1Petr.2:21). Hij is een voorbeeld voor "allen, die door de Geest Gods (uit- en in-)geleid worden" (Rom.8:14). Ook zij "kruisigen het vlees met zijn hartstochten en begeerten" (Gal.5:24), "wandelen door de Geest en voldoen niet aan het begeren van Egypte, het vlees" (Gal.5:16).

"Het is duidelijk wat de grove werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke" (Gal.5:19-20). "Wie dergelijke dingen doen, zullen 'Kanaän' niet beërven" (Gal.5:19-22). Ze blijven achter in "Egypte" of dragen het op de "reis" mee in hun hart. Ze blijven dan steken in de "woestijn", met "magerheid aan hun zielen" (Ps.106:15, St.Vert.)

Jezus trok radicaal uit "Egypte". Als "een loot uit dorre aarde" (=de "woestijn") groeide Hij op als "de Opstanding en het Leven" (Jes.53:2, Joh.11:25). Hij stond op vanuit de levend-doden om Hem heen (1Cor.15:12). Hij leerde als mens om van boven te zijn (Joh.8:23, 11:25). dàt "nieuwe" Leven geeft Hij aan iedereen die Zijn stem hoort en Hem navolgt (Joh.10:27-28). Die herkent "Egypte" in zichzelf en laat zich uitleiden om te worden "gekocht uit de mensen als een eersteling voor God en voor het Lam" (Op.14:4).

HET GETAL NEGENTIEN

Als men vraagt naar de betekenis van "Egypte", is het antwoord meestal: de wereld. Toch is dat maar gedeeltelijk waar. Paulus noemt het de begeerte van het vlees, die ingaat tegen de Geest (Gal.5:17). God roept Zijn zonen niet op om de wereld te verlaten, maar om in de wereld te wandelen door de Geest en niet te voldoen aan het ik-gerichte en aardsgezinde begeren van het vlees (Gal.5:16). "Egypte" symboliseert het "juk" van het "vlees".

Dit wordt bevestigd door het gebruik van het getal negentien. Alle getallen in de bijbel hebben een betekenis. Zes duidt bijvoorbeeld op de mens, zeven op goddelijke volmaaktheid, acht op nieuw leven. Het getal negentien duidt op het aardse, het vleselijke, het ongeestelijke.

Het Grieks kent geen aparte symbolen voor getallen zoals wij. In plaats daarvan worden de letters gebruikt, die elk een getallenwaarde hebben. Als men de letters van een Grieks woord optelt, dan krijgt men van dat woord de getalswaarde die vaak de betekenis ervan bevestigt. Het getal 19 is een opmerkelijke factor in bijvoorbeeld de Griekse woorden, die het volgende betekenen:

de aarde: 19

het vlees: 361 (19x19)

Egypte: 1064 (7x8x19)

vijandschap jegens God : 1064 (7x8x19)

het beest : 247 (13x19)

GODS VOLK IN EGYPTE

Wat was de situatie van Gods volk in Egypte? We lezen, dat het daar werd onderdrukt, toen er "een nieuwe koning kwam, die Jozef niet gekend had" (Ex.1:8). Die stelde opzichters aan, die hun het leven bitter maakten door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen, die bestemd waren voor de bouw van Egyptische steden (Ex.1:11-13).

In veel opzichten zit Gods volk van nu ook in zo'n situatie. De vorst, die "Jozef" niet kent, onderdrukt het ook en gunt het ook geen enkele vrijheid. Het volk van God wordt gedwongen tot "slavenwerk" om voor "farao" "steden" te bouwen "met leem en tichelstenen" (Gen.11:3-4). Dit bouwen vormt een schril contrast met wat Abraham deed: opgaan naar de stad van vrede en vrijheid, naar de stad waarvan God de ontwerper en bouwmeester is, het hemelse Jeruzalem (Hebr.11:10, Gal.4:26).

Toen Mozes tot Israël in Egypte werd gezonden, stond het aan een nieuw begin (Ex.12:1). God had de ellende van Zijn volk gezien, het gejammer over hun drijvers gehoord en was neergedaald om hen te redden" (Ex.3:7-8). Hij verbond Zich om hen te brengen naar een beter land (Ex.3:8). Het zou de slavendrijvers achter zich laten en niet langer Egyptisch voedsel hoeven te eten (Num.11:5). Tijdens de reis zou de Heer dagelijks manna geven uit de hemel en water uit de Rots (Ex.16, 1Cor.10:4). En de wolk der heerlijkheid zou hen leiden van de éne plaats naar de andere (Ex.13:21-22). Zo zou Hij Israël verlossen uit Egypte om Hem te dienen (Ex.4:22-23).

Ook nu zendt God "Mozessen", die de "farao" aanzeggen: "Laat Mijn 'zoon' gaan om Mij te dienen" (Ex.4:23). Voor elke gelovige komt er een nieuw begin, als hij de oproep "hoort" om het "paaslam" (=Jezus) te eten, Zijn bloed aan te wenden en "Egypte" te verlaten. Hij "komt dan in dienst van de gerechtigheid" (Rom.6:18).

Mozes' eerste opdracht was: "Roep de oudsten van Israël bij elkaar en zeg tot hen: De God van Abraham is mij verschenen en heeft gezegd: Ik heb acht geslagen op wat jullie in Egypte is aangedaan. Ik zal jullie brengen naar een land vloeiende van melk en honig" (Ex.3:16-17). Mozes kreeg drie tekenen mee, voor het geval ze hem niet zouden geloven (Ex.4:1-9).

Ook in deze tijd ziet God de ellende van Zijn volk in de "Egyptische" regionen. Ook nu ziet Hij wat de oudsten van het volk in "Egypte" wordt aangedaan. Hij wil hen bijeenroepen. Ergens in een conferentiecentrum? Op voorgangersdagen? Samen op weg met kerkfusies? Nee, de "oudsten" moeten vergaderd willen worden bij "Mozes", de goede Herder.

Hoe reageerden destijds die Israëlitische oudsten? Waren ze blij met het optreden van Mozes? Ontvingen ze hem met open armen? Want volgens de Egyptische slavendrijvers sprak Mozes alleen maar leugentaal (Ex.5:9). En dat bleken de oudsten van Israël nog te geloven ook, want ze zeiden tegen Mozes en Aäron: "Jullie hebben ons bij farao en zijn knechten in een kwade reuk gebracht. Jullie hebben hun zo een zwaard in handen gegeven om ons te doden" (Ex.5:21). Ze leken gelijk te hebben, want meteen na Mozes' eerste optreden volgde er een vervelende taakverzwaring (Ex.5:10-11,14-16). De waarheid is, dat dat nodig was, omdat ze niet beseften, hoe slecht ze ervoor stonden.

Ook nu zijn veel geestelijke leiders zó doordrenkt van "Egyptisch" denken, dat de druk moet worden opgevoerd, om ook te gaan begrijpen, net als "de Israëlitische opzichters, hoe erg het met hen is gesteld" (Ex.5:19). Ze krijgen het ook steeds drukker met het "verzamelen van stoppels en stro" en met het van de grond krijgen van "bakstenen" "steden" voor "farao" (Ex.5:12). Ze blijven druk bezig met het beleggen van vergaderingen, met het steeds maar aan de gang houden van de traditionele samenkomsten en met de financiën om allerlei plannen te realiseren.

Dat geeft de meesten zo veel voldoening, dat ook nu de vraag zich opdringt: willen de "oudsten van het volk" wel uit "Egypte"? Willen ze wel vrij worden van de banden van het vlees en zich laten vergaderen in geest en waarheid? Willen ze wel luisteren naar de stem van "Mozes"? Of zijn ze als blinden, die blinden leiden? Blijven ze, vaak zonder zich dat te realiseren, de kudde misleiden? (Mat.15:14).

Het is bijna niet te geloven, wat God later zei van Juda en Jeruzalem: "De wachters zijn blind, ze hebben geen kennis, ze zijn als stomme honden die niet kunnen blaffen; dromend liggen ze neer, ze hebben de sluimering lief en zijn vraatzuchtig. Ze gaan allemaal hun eigen weg, ieder naar zijn gewin, niemand uitgezonderd" (Jes.1:1, 56:10,11).

Hetzelfde gold in Jezus' dagen. Met het oog op de geestelijke leiders vertelde Hij de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters, die de zoon van de eigenaar "grepen, doodden en hem buiten de wijngaard wierpen" (Marc.12:8). Ze waren eerstgenodigden, maar legden de uitnodiging om op de bruiloft te komen naast zich neer. En Gods boodschappers? Ze werden mishandeld of vermoord (Mat.22:6). Toen stuurde de Koning Zijn legers uit om hen tot de orde te roepen (Mat.22:7).

En ook nu schijnen velen te lijden aan geestelijke doofheid. Zelfs veel van hen, wiens mond de Heer gebruikt om boodschappen door te geven, begrijpen vaak zelf niet wat ze zeggen. Of ze zijn gewoon ongehoorzaam: "Ze zeggen het wel, maar ze doen zelf niet wat ze zeggen" (Mat.23:3). Ja, wie bedenkt nog "de dingen, die boven zijn en niet die op de aarde zijn"? (Col.3:2). Wie beijvert zich voor het hemelse Huis van God? (Ps.69:10). Wie "laat zich nog gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel, om een heilig priesterschap te vormen"? (1Pet.2:4-9).

Allereerst de "voorgangers". Zij zouden als eersten "hervormd moeten worden door de vernieuwing van hun denken" en "erkennen wat de wil van God is, wat goed is, welgevallig, volkomen" (Rom.12:2). Dat betekent, dat ieder niet zo moet blijven draven voor "zijn eigen huis" (Hag.1:9). Want moet je méér begaan zijn met het wel en wee van je eigen kerkje, terwijl de éne, heilige, algemene, christelijke Kerk wordt verwaarloosd? Betekent dat, dat herders de leden van hun gemeente steeds maar weer moeten blijven nalopen, terwijl ze Gods schapen juist verstrooien? (Jer.23:1). Hoe lang moet het nog duren, voordat we de Gemeente als heilige stad verwachten te zien neerdalen uit de hemel van God (Op.21:2)? Er moet gevast worden van de begeerte om kerkje te spelen. Roep de oudsten bijeen!

Wie "uit Egypte" wordt geroepen om tot het "beloofde land", het koninkrijk van God, op te trekken, laat zich niet opnieuw bijeenroepen in de één of andere organisatie, federatie, of beweging. Het is tijd, om "als één man bijeen te komen voor de Waterpoort" (Neh.8:1-3). dáár moeten we samen naar het Woord van God gaan luisteren (Neh.8:4). Jezus zegt: "Als iemand dorst heeft, laat hij dan bij Mij komen" (Joh.7:37). "Kom tot Mij om van Mij te leren" (Mat.11:28).

Het is dus hoog tijd, dat waarachtige aanbidders de Vader niet langer dienen op een "Egyptische" wijze, maar in geest en in waarheid (vgl. Joh.4:20-24).

MACHTEN VAN EGYPTE

Er zijn tal van "Egyptische" machten, die gelovigen, kerken en gemeenten kunnen overheersen. We noemen de opvallendste.

De eerste is die van egoïsme, hebzucht. Paulus waarschuwde al, dat er voor de gemeente "in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben" (2Tim.3:1-5). Alles wat ze doen, "moet allemaal doorgaan voor wijsheid, maar het is zelfbedachte religie, zonder enige waarde, en het dient slechts tot bevrediging van het vlees" (Col.2:23).

De tweede is hoogmoed. Menige gemeente denkt, dat zij de beste is die er is. Ze heeft de ander niet nodig; de ander eerder haar. Waar hoogmoed is, kan Gods Geest niet werken: de mens is er centraal komen te staan. Het geloof in de Heer wordt verdrongen door geloof in natuurlijke gaven, in eigen structuren en ambten, in traditie (vgl.Mat.15:3,6). Zo ontstaat geestelijke armoede (Op.3:17).

Ten derde is er discriminatie. Overal waar de bijbel op natuurlijke wijze wordt geïnterpreteerd loopt een bepaalde groep de kans belangrijker te worden geacht dan een andere. Dat overkomt bijvoorbeeld veel christinnen, die geestelijk wel degelijk "mannelijk" (=gevend) zijn. Niet alleen heren, maar ook dames kunnen namelijk "de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus", bereiken (Ef.4:13). In wie het Lam volgt, of dat nou een man is of een vrouw, groeit een innerlijke harmonie tussen geestelijk vrouwelijk-zijn (="zaad"ontvangend) en geestelijk mannelijk-zijn (="Woord"gevend). Wie dat kent, wordt zoon èn maagdelijk (Op.14:4). Dan is hij of zij mannelijk-vrouwelijk, innerlijk volkomen in balans. Naar zulke mannen en vrouwen moet er geluisterd worden. Niet naar dames en heren, in wie het zielse blijft overheersen. Die moeten (geestelijk "vrouwelijk" zijnde) stil zijn in de gemeente (1Cor.14:34). Luister naar de "zoon", leer van Hem, in welke natuurlijk gedaante Hij Zich ook openbaart!

Verder noemen we nog geestelijk terrorisme. Wanneer herders proberen hun schapen weg te houden van wat ze, al of niet terecht, houden voor valse leer, ontstaat er controle, onderdrukking. Die herders leiden hun schapen dan niet meer de vrijheid in, waar "het zal worden één kudde, één herder" (Joh.10:16). In plaats daarvan willen ze hen coûte que coûte blijven controleren. Eigenlijk gaan "de schapen hen niet ter harte" (Joh.10:13). Bewust of onbewust gaat het bouwen aan "een eigen huis" vóór alles. Waar in de harten van de herders echte liefde jegens de schapen ontbreekt als de band der volmaaktheid, dan wordt de kudde meestal samengehouden door een geest van onderdrukking (vgl.Col.3:14-15, Ez.34:2-6).

Vaak is men zich van geen kwaad bewust. Men is trots op de mooie liturgische diensten of op de gezegende samenkomsten vol lofprijzing, lering en profetie. Men zegt: "Is de Heer niet in ons midden? Ons zal geen kwaad overkomen!" (Micha 3:11). Zo worden Gods zegeningen gebruikt als dekmantel voor een "Egyptische" handelwijze. Luister maar eens naar Gods schapen. Dan hoor je van tranen, die in het verborgene vergoten worden en van het juk waaronder ze in stilte zuchten. Spreken ze, dan worden ze met uitstoting bedreigd. En worden ze uitgestoten, dan wordt soms zelfs gesuggereerd, dat de Heer hen heeft verworpen.

De Heer zegt tot de "bestuurders van de stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte": "Het bijeenroepen van de samenkomsten kan Ik niet langer verdragen: het is onrecht met feestelijke vergadering" (Jes.1:110,13, Op.11:8). En van het volk staat er: "Het is beroofd en uitgeplunderd; men heeft hen allen in kerkerholen geboeid, in gevangenissen zijn ze weggeborgen; ze werden ten roof en er was geen redder, tot plundering en er is niemand die zegt: Geef terug! " (Jes.42:22-23, 57:1, 59:14-15,Mat.5:10-11).

"Schapen van de Herder" hebben vaak te lijden van "schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders. Ze doen zich voor als apostelen van Christus" en niet "als dienaren van de gerechtigheid" (2Cor.11:13, 15). Door hen kan satan (=tegenstander) hen efficiënt treffen: als oudste of voorganger hebben ze het volle vertrouwen van de "kudde" en dat vertrouwen blijven ze opeisen. Ze hebben dus altijd gelijk. Het tragische is, dat ze vaak niet beseffen, dat ze functioneren in een "Egyptisch" systeem. Ze leggen de schuld van alle problemen bij de schapen, terwijl ze zelf het probleem zijn.

Daarom zegt de Heer: "Zie, Ik zàl die herders! Ik eis Mijn schapen van hen terug en Ik zal een eind maken aan dat schapenweiden van hen. Ze zullen niet langer zichzelf weiden. Ik zal Zelf naar Mijn schapen omzien. In een goede weide zal Ik ze brengen. Ik Zelf zal ze doen neerliggen, het verlorene zal Ik zoeken en de afgedwaalde zal Ik terughalen. De gewonde zal Ik verbinden en de zieke versterken. Ik zal ze weiden zoals het hoort" (Ez.34:10-16, vgl.Micha 2:12-13).

EGYPTE OF KANAAN?

Ook al bouwt men in het "Egyptische" christendom met gelovige mensen, het bouwwerk dat men daarmee optrekt is eerder een dode piramide vergeleken met "het huis van de Vader van levende stenen" (Ef.2:20-22).

God wil, dat we samen "huisgenoten van God" zijn (Ef.2:19). Hij wil, dat aan Christus de groei wordt ontleend, dat we onszelf opbouwen in liefde (Ef.4:16). Zo zouden in "Zijn huis" door de Geest "de leden gelijkelijk voor elkaar moeten zorgen" (1Cor.12:25).

Maar helaas! In afwijking van deze bijbelse blauwdruk, hebben bijna alle gemeenten meer de kenmerken van een organisatie dan van een geestelijk organisme. Ze functioneren naar het model van wereldse instituten. Ze komen vandaag de dag meestal "van de grond" door het oprichten van een stichting. Ook zendingswerk wordt zo georganiseerd. Iemand vroeg me eens voor een bepaalde functie in een nieuw op te richten zendingswerk. Toen ik hem vroeg of hij de wil van de Heer had gezocht, was het antwoord: "Je maakt gewoon een stichting, meer heb je niet nodig". Zo ontstaan menselijke constructies op een "Egyptisch" fundament. In gemeenten waar zo'n fundament ligt, kunnen kinderen van God niet worden opgevoed tot geestelijke volwassenheid (vgl.Ef.2:20-22).

Men hoort vaak zeggen, dat de Heer uitsluitend in en door gemeenten wil werken. Als dat waar is en men bekeert zich niet van al die "Egyptische" methoden, dan blijft men bezig met "stro en leem". Dan wordt niet Gods Huis gebouwd, maar "steden voor "farao". Dan worden gemeenten verdrinkplaatsen voor alles wat geestelijk is: alle nieuwgeboren "jongetjes" worden er verdronken in het "water" (=woord) van de "Nijl" (Ex.1:22). Farao tracht, net als Herodes (=landbouwer), "de Zoon" om te brengen (Mat.2:16-18). Want alles moet blijven zoals het is.

Wanneer we de huidige gemeenteopzet vergelijken met een gezin, dan zien we duidelijk dat er iets niet klopt. Er is geen kind, dat erover denkt om zijn leven lang in het ouderlijke huis te blijven wonen. Zodra het volwassen is en op eigen benen kan staan, zoekt het zijn eigen weg in het leven. Maar bijna overal heerst de opvatting dat men moet blijven, waar men tot bekering is gekomen.

Daaruit blijkt dat men ervan uitgaat, dat geestelijke kinderen nooit volwassen kunnen worden en altijd onmondig en afhankelijk moeten blijven. Wie "speent" er nu zijn geestelijke kinderen? Dat is: wie dwingt hen nou om vast voedsel te leren eten? Wie wijst hen van zich af naar Jezus, zoals Johannes de Doper dat deed? (Joh.1:29-30,35-37).

Kennelijk zijn deze vragen niet nieuw, want de Hebreeënbriefschrijver zei al: "Hoewel jullie naar de tijd gerekend leraars hoorden te zijn, moeten jullie de eerste beginselen weer geleerd worden. Jullie hebben nog melk nodig, geen vast voedsel" (Hebr.5:12).

Een kind van God moet groeien (Ef.4:16). Ieder "kind" dat uit z'n kleren groeit, krijgt grotere kleren. Al die kleine kleren, ons wonen in het ouderlijk huis, de geestelijke leerscholen die we doorlopen moesten: het was allemaal goed voor een bepaalde periode.

Een ander beeld daarvan is het "hak- en bikwerk" "beneden" "in de groeve" (1Kon.6:7). Het werk met "hamer en beitel" in kerken, gemeenten, groepen, bewegingen, op conferenties, seminars en bijbelscholen is in het gunstigste geval het "pasklaar maken van bouwstenen", om ze passend te maken in Gods huis. Kerken e.d. mogen dus functioneren als "steengroeven", als "gezinnen" of "scholen", als "EHBO-posten", "schaapskooien", "herbergen" (vgl.Luc.10:34).

Het doel is echter het leven in het "nieuwe" en "vrije" Jeruzalem (Gal.4:26). Dat is wat de bijbel bedoelt met in geest en waarheid. Als we van de Heer een zalving ontvangen en als die op ons kan blijven, zal Hij ons leren over al die dingen, zodat het niet meer nodig is, dat anderen ons leren (1Joh.2:27). Als God Zijn wet in ons binnenste kan schrijven, hoeven we niet langer tot elkaar te zeggen: "Ken de Heer". Want dan kennen we Hem allemaal, van de kleinste tot de grootste (Jer.31:33-34). dàt is leven in ware vrijheid (Joh.8:36)! Dat is leven in geest en waarheid! Dat is leven onder de volmaakte wet (Jac.1:25). Maar helaas hebben de meesten van ons zich opnieuw een slavenjuk laten opleggen (vgl.Gal.5:1). Ditmaal is het van zogenaamd christelijke signatuur: een kerkelijk juk.

"Farao" wil de vrijheid, die we in Christus kunnen hebben, aan banden leggen door "Egyptisch" denken. Hij wil, dat er onder dwang gewerkt wordt met "stro en leem". Hij heeft "opzichters" met absoluut gezag om de kudde te controleren. Maar dan zendt God "Mozes" met deze boodschap: "Zo spreekt de Heer, Ik zal jullie onder de dwang van de Egyptenaren weghalen. Ik zal jullie redden van hun slavernij en jullie verlossen. Ik zal jullie als Mijn volk aannemen en jullie tot een God zijn" (Ex.6:5-6).

GOD MEER GEHOORZAMEN DAN MENSEN

In `de brochure "Gods volk wordt uitgeleid" schrijft mevrouw F.Muysoms over gehoorzaamheid het volgende:

"Gehoorzaamheid aan leidinggevenden in gemeenten wordt in de praktijk vaak hoger gesteld dan gehoorzaamheid aan de Heer.

Aan de basis van deze dwaling ligt een opvatting van leiderschap, die niet geïnspireerd is door Gods Geest, maar door de geest van deze wereld. Jezus zegt: "Jullie weten dat regeerders van volkeren heerschappij over mensen voeren en dat rijksgroten macht over hen uitoefenen. Zo is het onder jullie niet. Wie groot wil worden, zal dienaar moeten zijn, en wie onder jullie de eerste wil zijn, zal slaaf moeten zijn. Laat je ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus" (Mat.20:25-27; 23:10).

Bij de uitbreiding van de eerste gemeente bleek leiderschap om praktische redenen noodzakelijk te zijn. Er was regelgeving nodig voor de tot geloof gekomen heidenen, die nooit met de wet van God te maken gehad hadden. Dat lezen we herhaaldelijk in de brieven van Paulus. Dit regelgevende leiderschap is door vleselijk denken absoluut gemaakt, tot een instrument van onderdrukking. En dat alles in de naam van God.

Men beroept zich hierbij op één tekst, die men heeft losgemaakt van de context: "Gehoorzaam uw voorgangers en onderwerp u" (Hebr.13:17). Het ontgaat de meesten, dat het hier gaat om voorgangers die waken over de zielen. De schrijver van de brief raadt de lezers aan, op het einde van hun wandel te letten en (alleen) hun geloof na te volgen (Hebr.13:7).

De oudsten aan wie volgens Paulus een dubbel eerbewijs toekomt, zijn zij, die goede leiding geven (1Tim.5:17). Petrus maakt duidelijk, wat hieronder moet worden verstaan: "Hoedt de kudde Gods die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over wat u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden van de kudde" (1Petr.5:2-3).

Het is dezelfde Petrus die verklaart, dat men God méér moet gehoorzamen dan mensen (Hand.5:29). Het eisen van absolute gehoorzaamheid aan de gemeenteleiding leidt tot afgoderij en tot slavernij. Waar de gemeentestructuur is gebaseerd op zo'n gezagsprincipe, waaraan men goddelijk recht toekent, dan maakt men de gemeente en haar leiders tot een afgod. Alle rechtmatige gehoorzaamheid heeft tot doel, ons op te voeden tot de bevrijdende gehoorzaamheid aan de Vader, de Zoon en de heilige Geest en moet steeds daarnaar verwijzen. Om die gehoorzaamheid gaat het uiteindelijk: pas in de volledige, liefdevolle overgave aan de Heer, kan de mens volheid ontvangen en wordt hij waarlijk vrij.

De bedieningen, die Hij aan de Gemeente heeft gegeven, hebben slechts tot doel, "om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het Lichaam van Christus, totdat we allemaal de éénheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef.4:11-13).

Helaas is het harnas waarin veel gemeenten zijn gestoken een beletsel om tot dit doel te komen. De bedieningen zijn tot onderdrukkingen geworden. Men gunt geen ruimte aan wie tot zoonschap is geroepen. Zulke broeders of zusters botsen bij voortduring aan tegen de structuren en de regels van de "gemeente". Ze kunnen daarom alleen geopenbaard worden, als ze "de baarmoeder" verlaten" (Einde citaat).

ORGANISATIE OF ORGANISME?

In een artikel over gemeentestructuur (in "Reveil", april 1985) schrijft Martinus Sterkhout, dat het feit dat slechts enkelen de touwtjes in handen hebben, sterk overeenkomt met wat in de maatschappij als dictatuur wordt veroordeeld. Hier volgen enkele citaten uit het artikel:

"Omdat men vaak meent, dat de eerste christengemeente een strak-hiërarchische structuur had, moet dat ook nu zo nauwkeurig mogelijk worden nagebootst. Zo krijgt bijna elke gemeente een raad van enkele ouderlingen en, als men dat kan betalen, een "full-time" voorganger. Die bepalen het beleid, de theologie en beheren de financiën. De overige leden worden opgeroepen hen als van God gegeven herders en leraars te aanvaarden.

Het met goddelijk gezag beklede leiderschap heeft bijna alles voor het zeggen. De leiders, die het beheer en de leer bepalen, kunnen niet echt worden bekritiseerd: hun leiderschap heeft een goddelijk aureool. Tenslotte kunnen ze ook nog zeggen, dat "God hun duidelijk heeft gemaakt", dat alles moet blijven bij het oude. En dan zwijgt toch iedere christen eerbiedig?

Gemeenten met een dergelijke structuur zijn dringend aan verandering toe. Paulus heeft nooit voor een "eeuwige, onveranderlijke, volmaakte, goddelijke" organisatievorm gekozen. Hij paste het principe van contextualisatie toe. Dat wil zeggen: hij organiseerde de nieuwe bekeerlingen op een manier, die zoveel mogelijk overeenkwam met wat in die tijd bekend en aanvaardbaar was.

Beseft moet worden, dat een structuur, een organisatie, principieel niet eeuwig volmaakt kan zijn. Een structuur is immers een manier om zaken te organiseren, en als dingen veranderen, moeten structuren meeveranderen. Een structuur is pas dan goed, als men niet of nauwelijks merkt met een structuur van doen te hebben. Zodra men de vorm, de organisatie, als een knellende band gaat ervaren, is er iets mis. Als daar toch aan wordt vastgehouden, kan er niets anders gebeuren dan dat die vorm stuk gaat. Het stukgaan van een structuur wordt in de maatschappij revolutie genoemd. In de gemeente heet het scheuring.

O ja, er kan toch nog iets anders gebeuren. De structuur kan blijven knellen, zodat mensen zich gaan aanpassen. Dan vindt er geen revolutie of scheuring plaats. Dàn vindt er geestelijke moord plaats. Dan is er een sekte ontstaan, een groep, waar men alleen mag ja-knikken.

De structuur van de gemeente is als de kleding van een kind. Wat een schande, als ouders niet op tijd grotere kleren voor hun kind kopen! Zijn liefde zal in elk geval spoedig verkoelen. Wat is uw ideaal?" (Einde citaat).

Op deze vraag is het antwoord reeds gegeven. Gemeentestructuren zijn tijdelijk. Ze zijn als oases in de woestijn, als leerscholen, als ouderlijke gezinnen. Het ideaal is een niet aan aardse structuren gebonden Ekklesia, waar Gods Geest de dienst uitmaakt. "Ik geloof in één heilige, algemene, christelijke Kerk. Ik geloof in de gemeenschap der heiligen". Dat geldt plaatselijk, landelijk en wereldwijd.

Dat is het ideaal, een ideaal dat we al jaren ervaren! Het is "weten" wat Jezus bedoelt met Johannes 4 vers 23: "Het is nu de tijd, dat waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en waarheid". Zulke aanbidders zoekt de Vader. En alle structuren gaan òf vrijwillig op in geest en waarheid, of ze worden "als onkruid verzameld en met vuur verbrand" (Mat.13:40).

Jezus kwam om "het verlorene te zoeken en te redden" (Luc.19:10). En Hij kwam om "Zijn Gemeente te bouwen" op het "horen" van "Gods Woord", op openbaring (Mat.16:18). Daarom gaf de Heer Petrus niet de opdracht gemeenten te stichten, maar om Zijn lammeren en schapen te weiden en te hoeden (Joh.21:15-19). Het is de Heer, die de Gemeente bouwt.

Gaandeweg zijn mensen Jezus' taak gaan overnemen. Sindsdien gaat het fout. Want "als de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan" (Ps.127:1). Hij bouwt en wij kunnen hoogstens door Hem aangesteld worden als medearbeiders (1Cor.3:9). Maar in plaats daarvan zijn we ondernemers geworden en laten we Hem voor ons werken.

Het resultaat is er dan ook naar, want alles brengt vrucht voort naar zijn aard. Dan gaat men over de Gemeente in aards-menselijke, zakelijke begrippen denken. Men maakt van de "gemeenschap der heiligen" een organisatie, een soort vereniging, een genootschap met een aardse structuur. Daarmee is de uitholling begonnen. Ze werd tot vormendienst, zelfs tot farizeïsme. Het geestelijke leven is in haar zo beknot, dat de kracht van het onvergankelijke leven zich in haar nauwelijks of niet meer kan manifesteren.

Als een gemeente niet "Egyptisch" is, is ze herkenbaar aan de manier, waarop ze haar eenheid bewaart. De ware Gemeente van Jezus Christus gebruikt daarvoor nooit vleselijke middelen, want in haar "zijn alle leden door één Geest tot één lichaam gedoopt" (1Cor.12:13). In haar "wordt de éénheid van de Geest bewaard door de band van ware vrede" (Ef.4:3).

Jezus zegt: "Ik ben de goede herder. Ik ken de Mijne en de Mijne kennen Mij" (Joh.10:14). "Mijn schapen horen naar Mijn stem" (Joh.10:3). "Als Ik Mijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heb, ga Ik voor ze uit en de schapen volgen Mij, omdat ze Mijn stem kennen" (Joh.10:4). "Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en ze zullen naar Mijn stem horen en dan zal het één kudde met één herder worden" (Joh.10:16). dàt is het ideaal!

TENSLOTTE

De reden waarom christelijk werk tot nu toe zo weinig vrucht heeft afgeworpen, is dat "ieder draaft voor zijn eigen huis", voor zijn eigen club. Ze doen dat, terwijl het huis van de Heer, de Gemeente, verwoest ligt (Hag.1:8-9, 2:20). De dienst in dat Huis moet gesteld worden!

Het herbouwen van "Gods Huis" betekent niet, dat wij een verbeterde uitgave van onze bestaande "weldoortimmerde huizen" moeten maken. Het betekent, dat we ons door de Heer als "levende stenen moeten laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen" (1Petr.2:5). Zo richt Hij Zijn Huis op in de geest (Ps.127:1). De heerlijkheid van dat Huis overtreft alles uit verleden en heden (Hag.2:10).

Eerst moet er door Hem worden uitgerukt en afgebroken om opnieuw te kunnen bouwen en planten (Jer.1:10). Elke berg moet geslecht en elk dal verhoogd worden (Jes.40:3). Elke "Egyptische" hoorn, die binnen de gemeente is opgericht, moet worden verwoest. Alle leiders, die zichzelf hebben verheven of zich hebben laten verheffen door mensen, moeten van hun voetstuk. Ze moeten hun status helemaal prijsgeven. Een elitekerk kan de wereld niet winnen. Zij is het zout van de aarde niet. Zij is het licht van de wereld niet (Mat.5:13-14, Jes.49:6).

God wekt dus opnieuw "Mozessen" op, die zich dienend opstellen ten opzichte van alle broeders en zusters, als "aller dienaar" (Marc.9:35). Ze worden gevormd onder de tucht van de heilige Geest. Ze laten zich "heiligen in Zijn waarheid" (Joh.17:17). Ze berekenen de prijs en zijn bereid die te betalen. Ze leren elk juk, dat niet door Jezus is opgelegd, af te leggen en zullen God meer gehoorzamen dan mensen. Ze weigeren compromissen te sluiten. Ze worden gehard door tegenstand en gelouterd door beproeving. Ze stoppen de hun toevertrouwde talenten niet "in de grond" en zijn getrouw in het kleine. Daarom worden ze gesteld over meer, niet door mensen, maar door de Heer. Toch noemen ze zich geen leider. Ze hebben één passie: de verheerlijking van de Vader en de Zoon. Het zijn uit "Egypte" geroepen zonen, die zich laten leiden door de heilige Geest. Het zijn open kanalen, bruikbare instrumenten, om de werken te doen, die reeds van de grondlegging der wereld af gereed zijn (Hebr.4:3).

Het herstel van alle dingen in Christus werd al spoedig na Jezus' hemelvaart verwacht. Toen al riep de heilige Geest het volk van God op om "Egypte" te verlaten en tot Zijn rust in te gaan: "Heden, indien u Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn" (Hebr.3:7-8). Gehoorzaam! Want de hele schepping wacht, tot "sommigen tot Zijn rust zullen ingaan" (Hebr.4:6a). Nu geldt, dat wij in mogen gaan, heden" (Hebr.4:7). Wij! Als we Zijn stem "horen" en hehoorzamen (Heb.3:15, 4:7).

Maar helaas zal het woord dat de Geest spreekt tot de gemeenten voor velen ook nu niet van nut zijn, omdat het wéér niet gepaard gaat met geloof en gehoorzaamheid (Hebr.4:2; 3:12,19). Velen blijven gewoon "Egyptisch" bezig, opgeslokt door het bedenken en uitwerken van eigen plannen voor kerk of groep. Slechts een rest zal de beloofde rust ingaan (Hebr.4:6a). Die houden wel het begin van hun verzekerdheid tot het einde toe onverwrikt vast (Hebr.3:4). Zij hebben wel de nodige volharding om in het heden te verkrijgen wat beloofd is (Hebr.10:14). Destijds waren dat er maar "twee", "Jozua" en "Kaleb". Alle anderen bleven door begeerte naar "Egypte" steken in "de woestijn" en kwamen daar om.

"Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van ons, terwijl nog de belofte van tot Zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven" (Hebr.4:1). Want ook aan ons is de blijde boodschap van het koninkrijk der hemelen verkondigd en ook van ons worden geloof en gehoorzaamheid verwacht om "in te gaan". "Verhardt uw harten niet" (Hebr.4:7). Laat "uw lichaam een levend, heilig en Gode welgevallig offer zijn. Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken" (Rom.12:1-2). Sta Hem toe op u te "schrijven de naam van het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel aan het neerdalen is" (Op.3:12).

Broeder, zuster, voorganger, oudste, leid zo veel mogelijk schapen de "schaapskooi" binnen door "de Deur". "Hoed de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, niet uit winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over wat u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden voor de kudde" (1Petr.5:2-3).

En ontvang de door God gezonden "Mozessen" onbevooroordeeld. Geloof wat Hij door hen spreekt: "Ik ben de HEER, Ik zal jullie onder de dwangarbeid van de Egyptenaren uitleiden en jullie redden van hun slavernij. Ik zal jullie tot een God zijn" (Ex.6:6-7).

En houd vooral hen, die door de Goede Herder de "schaapskooi" worden uitgeleid naar "grazige weiden", niet tegen (vgl. Joh.1:35-38, 10:1-5). Bind ze niet aan u zelf, maar laat hen Jezus volgen. "Zo zegt de Heer, de Heilige Israëls: vertrouw MIJ Mijn zonen en het werk van Mijn handen toe" (Jes.45:11).

En als u herkent wat er in deze bijbelstudie aan de orde is gekomen, leg dan de versleten mantel van de traditie af en laat u opnieuw bekleden "met kracht uit de hoge" (Luc.24:49). Want de Heer zal alle "Egyptische" structuren doen wankelen (Jes.3:1-15). Maar de Zijnen zal Hij "leiden en ze zullen naar Zijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder" (Joh.10:14-16). In geest en waarheid!