Home page

Mozes
en de weg
tot zoonschap

"Laat Mijn Zoon
gaan om Mij te dienen"
(Ex.4:23).

INLEIDING

In het oude testament is Mozes een zeer opvallende figuur. Grote mannen leefden vóór hem en ná hem. Maar "zoals Mozes, die de Heer gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan" (Deut.34:10).

Dat bleef gelden tot zijn eigen profetie werd vervuld: "Een Profeet uit uw broeders zoals ik, zal de Heer u verwekken; naar Hem moet u luisteren" (Deut.18:15). Dat gebeurde toen de Heer Jezus kwam, van Wie de Vader zei: "Dit is Mijn Zoon in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!" (Mat.17:5).

Wat was eigenlijk het geheim van Mozes' leven? Zijn grootheid als Egyptische prins? Zijn kennis van de Egyptische godsdienst en cultuur? Nee. Zijn leven was als geen ander een duidelijke typering van een goede herder. Het wijst in eerste instantie heen naar de Zoon van God, die het ware Israël bevrijdt van de slavernij van "Egypte". Het wijst ook heen naar de zonen Gods, die de "hele schepping van de dienstbaarheid (=slavernij) aan de vergankelijkheid zullen bevrijden" (Rom.8:21).

Die Mozessen heeft de wereld nodig. Aan politici, wetenschappers of religieuze leiders is er geen gebrek. Zij kunnen de gigantische problemen niet oplossen. Het antwoord is Jezus èn de zonen. "Wij weten, dat de hele schepping in al haar delen zucht en in barensnood is" (Rom.8:22). "Met reikhalzend verlangen wacht ze op het openbaar worden van de zonen Gods" (Rom.8:19).

ZOONSCHAP GODS

God beschouwt "Israël in Egypte" als Zijn Zoon, als teken (Ex.4:22-23, 1Cor.10:11). Mozes is er een voorloper van, Jezus de vervulling en de zonen de volheid van Christus (Mat.1:16-17). Het Hoofd werd als eerste geboren. De volledige (open)baring van het hele zonenlichaam moet nog komen, als een "mannelijk wezen" (Op.12:5).

Zijn er in dit "mannelijke wezen" ook dames? Natuurlijk wel! Er zijn ook heren in de bruid, of in Babylon, de hoer. Het gaat er bij God niet om, of iemand van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht is, maar of iemand mannelijk is (=geestelijk) of vrouwelijk (=ziels-vleselijk).

Even iets meer daarover. De mens heeft in zich een mannelijke èn een vrouwelijke kant: iedereen heeft mannelijke èn vrouwelijke hormonen. In een man overheersen de mannelijke, in een vrouw de vrouwelijke.

Met de innerlijke mens is het net zo. In de één overheerst het "mannelijke", in de ander het "zielse". Maar God is één, volmaakt in balans (Jac.2:19). En toen Hij Adam schiep naar Zijn beeld en gelijkenis, was die ook zo (Gen.1:27b letterlijk). Ook Adam kende de harmonische eenheid en het volmaakte evenwicht tussen "mannelijk" en "vrouwelijk". Hij was ook één.

Ook Jezus kende dit innerlijke evenwicht. Hij handelde nooit in een zielse opwelling, op menselijke initiatief of uit medelijden. Hij deed "niets van Zichzelf, of Hij moest het de Vader hebben zien doen" (Joh.5:19). Hij liet Zich volkomen leiden door Gods Geest. Hij was innerlijk één. Vandaar dat demonen zich sidderend voor Hem neerwierpen (Marc.3:11).

De meeste gelovigen kennen deze innerlijke harmonie niet. Ze zijn innerlijk verdeeld (Jac.1:8). In hen overheerst het zielse, dat bevrediging zoekt voor het vlees (Col.2:23). De ziel wil hebben. Zij begeert. Ze zoekt meer de zegeningen dan de Gever. Maar wie het Lam volgen, leren deze innerlijke harmonie wel kennen. Hun eigen ziel "is tot rust en stilte gebracht" (Ps.131:2). Het zijn zonen, die maagdelijk zijn, mannelijk-vrouwelijk (Op.14:4). Geest en ziel zijn volkomen in balans. Daarom doen ze "goud van zich uitvloeien" (Zach.4:12). Naar hen moet geluisterd worden. Niet naar mensen, in wie het zielse overheerst. Die moeten, als innerlijk "vrouwelijken", stil zijn in de gemeente (1Cor.14:34).

"Het mannelijk wezen" bereikt "de éénheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon van God, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom van de volheid van Christus" (Ef.4:13). De leden van dit geestelijke lichaam worden niet meer overheerst door het zielse. Ze zijn "niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, maar groeien, zich aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe die het Hoofd is" (Ef.4:14-15). Satan vreest en haat de geboorte van deze zonen. Daarom zal hij, net als farao en als Herodes, "oorlog voeren tegen het Lam. Maar het Lam zal overwinnen en zij die met Hem zijn" (Op.17:14).

DE GEBOORTE VAN MOZES

Zowel de geboorte van Mozes als die van Jezus gingen gepaard met dramatische gebeurtenissen. In beide gevallen trachtte een koning zijn troon te redden door een massamoord. Farao liet alle pasgeboren Hebreeuwse jongens verdrinken in de Nijl (Ex.1:22). Herodes liet in Bethlehem alle jongetjes onder de twee jaar vermoorden. In Openbaring zien we "de grote draak" voor "de barende vrouw" staan, om "haar kind" (een "mannelijk wezen", dat alle heidenen zal hoeden) meteen te verslinden (Op.12:4-5).

Deze gebeurtenissen leren ons dezelfde les: satan bestrijdt met alle macht de geboorte van de Zoon. Steeds zien we zijn woede en haat. Maar elke keer komt God tussenbeide om de Zijnen in veiligheid te brengen.

Wat er na Mozes' geboorte gebeurde, weten we. De dochter van farao nam hem mee naar het hof en zijn toekomst leek zeker. Weer was er, als in de dagen van Jozef, een Hebreeër in het Egyptische paleis. Zou ook hij een redder in nood blijken te zijn?

ZIJN NAAM

De prinses "noemde hem Mozes (moshe), want, zei ze: ik heb hem uit het water getrokken" (Ex.2:10). Dat was de betekenis van die naam.

Water is een beeld van woord. Het "water van de Nijl" duidt op de talloze "Egyptische", menselijke, ongeïnspireerde, geschreven, gedrukte en gesproken woorden. Het kan veranderd worden in bloed: het blijkt ziels te zijn (Ex.7:14-25, vgl. Lev.17:11,14). In dàt "water" liet "farao" alle "mannelijke" "pasgeborenen" verdrinken (Ex.1:22).

De naam Mozes betekent dus uitgetrokken (uit dat water). Hij zou uit het "zielse water" van "Egypte" worden gered en opgetrokken worden tot de "wateren van boven" (vgl.Joh.7:37-39, Op.22:1). Mozes zou Gods stem horen, Zijn Woord gehoorzamen en vernieuwd worden om een goede herder voor Gods volk te kunnen zijn. Ondanks de grote tegenstand van farao zou hij het leiden, weg uit Egypte. Maar eerst moest God hem daarvoor klaarmaken.

ZIJN VERNEDERING

Terwijl Mozes in luxe leefde aan het hof, zwoegde en zuchtte het volk van God onder de harde hand van farao's slavendrijvers. Pas toen hij veertig jaar was geworden, "ging hij uit tot zijn broeders en lette op hun dwangarbeid" (Ex.2:11). Hij vroeg zich ongetwijfeld af, wat hij voor hen kon doen. Misschien dacht hij wel aan Jozef, die Egypte en "de hele wereld" had gered (Gen.41:57). Hoe kon hij zijn invloed gebruiken om de Hebreeërs te helpen?

Gods tijd was echter nog niet gekomen. Hoewel hij al tien jaar ouder was dan Jozef toen deze onderkoning van Egypte werd, was hij geheel onvoorbereid in Gods ogen. Zijn pogingen om het volk te helpen werden complete mislukkingen (Ex.2:11-22). Vanuit het Egyptische paleis kon hij niets doen. Hij had wel gezag als prins, dat is waar. Maar had hij ook geestelijk gezag? Want wat God doet, doet Hij niet "door kracht of door geweld, maar door Zijn Geest" (Zach.4:6).

Behalve op zijn positie als prins steunde Mozes' gezag ook op "Egyptische" kennis. Hij was "onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woorden en werken" (Hand.7:22). Ook nu denken veel mensen God daarmee te kunnen dienen. Wat is er nu beter dan een invloedrijke, maatschappelijke status, een goede opleiding, kennis van de schrift en een titel voor je naam. Mensen luisteren graag naar iemand van aanzien, naar iemand die het mooi kan zeggen.

Maar wáár gezag en wáre kennis zijn heel anders. Jezus had geen enkele reputatie of positie in de religieuze wereld van Zijn tijd. Maar "ze stonden wel versteld over wat Hij onderwees, want Zijn woord was met gezag" (Luc.4:32). Zijn gezag was niet uit de mens, maar uit God (vgl.Mat.7:29).

Daarom ontdeed God Mozes eerst van elke vorm van menselijk aanzien en eigen kunnen. Hij liet hem de weg van totale zelfontlediging gaan. Paulus zegt van Jezus, dat ook Hij "Zichzelf heeft ontledigd en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En ook als mens heeft Hij Zich vernederd" (Fil.2:7-8).

Ons verstand kan de diepgang van deze woorden maar moeilijk vatten. Was het voor God niet voldoende om mens te worden en gewikkeld te worden in "doeken" van "vlees dat aan de zonde gelijk was" (Luc.2:12, Rom.8:3)? Nee, ook op aarde zou Jezus Zich verder ontledigen en vernederen. Dertig jaar lang "nam Hij toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen" (Luc.2:52). Toen zalfde de Vader Hem tot ware Koning en Hogepriester en verklaarde: "Jij bent Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik welbehagen heb" (Luc.3:21-22). Wat een rijkdom! Koning, Hogepriester, Zoon van de levende God, aan Wie alles in handen werd gegeven (Joh.3:35, 13:3). Wat een geestelijke status!

Nu de vraag: maakte Jezus daar wel eens gebruik van om Zich aan de wereld te bewijzen? (vgl. Mat.4:11). Nooit! In plaats daarvan nam Hij de gestalte aan van een dienstknecht (Fil.2:7), of van een "schaap dat stom is voor zijn scheerders" (Jes.53:7). Hij legde alles af. Hij zei: "Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven afleg, alfleg uit Mijzelf". (Joh.10:17-18). Maar wie begreep dat? Daarom "zeiden er velen: Hij is bezeten en waanzinnig; waarom luisteren jullie nog naar Hem?" (Joh.10:20). Ze zagen Hem slechts als de zoon van een timmerman uit het verachtelijke provinciestadje Nazareth (Mat.13:55, Joh.1:47).

Mozes benaderde deze weg van vernedering het dichtst van alle oudtestamentische figuren. Hij verliet de pracht van het Egyptische hof om bij zijn broeders in de verdrukking te zijn (Ex.2:11). Hij leefde veertig jaar lang (40=testen, beproeven) in totale afzondering in Midian, om innerlijk te worden veranderd. Hij werd herder, een naar Egyptische maatstaven verachtelijke positie. "Want al wat schaapherder is, is voor de Egyptenaren een gruwel" (Gen.46:34).

Voor ons hebben herders een positief, romantisch imago. Wat is er nou leuker, tijdens een vakantie een herder op de hei tegen te komen en een praatje met hem te kunnen maken. Vaak stelt men zich een herder voor op een zonnige groene lentewei, met een lam in zijn armen, zoals op het plaatje in onze kinderbijbel. Jezus is immers de Goede Herder. Maar voor de Egyptenaren was een herder een vieze, ongeletterde, onbeschaafde figuur. Mozes werd herder. Van prins tot "gruwel van de Egyptenaren", die, ook dat nog, niet eens zijn eigen schapen, maar de kudde van zijn schoonvader moest hoeden" (Ex.3:1).

Hij moet er erg onder geleden hebben. Misschien drukte hij iets van zijn innerlijke smart uit, toen zijn eerste zoon geboren werd. Hij noemde hem Gersom, wat betekent: "Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land" (Ex.2:22). Jozef, die ook in ballingschap was, had daarentegen zijn eerste zoon triomfantelijk Manasse genoemd, "want, zei hij: God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het hele huis van mijn vader" (Gen.41:51). Zijn tweede zoon noemde hij Efraïm,"want God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ellende" (Gen.41:52).

Hoe anders ging het met Mozes! Zijn weg naar en in Midian was een afgang. Wilde God hem gebruiken als verlosser, dan moest hij die weg wel gaan, net als Jezus. Ook Hij werd "arm, terwijl Hij rijk was" (2Cor.8:9). Ook Hij had "geen plaats om het hoofd neer te leggen" (Mat.8:20). Mozes moest, net als Jezus, een Gersom worden, een niets bezittende vreemdeling in de wereld.

Deze ontlediging duurde net zo lang, tot alle hoop en elk verlangen naar iets groots dood was. Wat een pijnlijke weg! Maar wat een vruchtbare weg! Later lezen we van hem, dat hij "een zeer zachtmoedig man was, meer dan enig ander mens op de aardbodem" (Num.12:3). God had veertig jaar lang in het verborgene in hem gewerkt. Zijn trotse zelfvertrouwen was gebroken. In hem was een andere gezindheid gekomen.

Op veel plaatsen is de boodschap van zoonschap te horen. Velen worden erdoor geboeid. Maar wie wil er nou zo'n weg van vernedering gaan?

Paulus zei: "Ik wel! Zeer gaarne zal ik in zwakheden roemen" en "ik verblijd me over alles, wat mij vernedert". Als hij werd vernederd als volgeling van het Lam, dan schaamde hij zich niet, maar verheerlijkte God (vgl. 1Pet.4:16). Want wie de weg van ontlediging gaat en deel krijgt aan het lijden van Jezus, zal ook delen in Zijn overwinning. Zoonschap is geen ego-trip. Het is dood aan ons ik. Wie het Lam volgt, waar Hij ook heen gaat, laat "het vlees met zijn hartstochten en begeerten kruisigen" (Gal.5:24). Dan geldt: "Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn eigen ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven" (Gal.2:20).

ZIJN BEDIENING

We hebben nagedacht over Mozes' voorbereiding. Nu zullen we zijn bediening vergelijken met die van de Zoon en die van de zonen.

Jezus wordt beschreven als "een profeet, machtig in werk en woord voor God en het volk" (Luc.24:19). Hetzelfde gold voor Mozes. Toen hij zijn staf uitstrekte en de plagen deed komen, vreesde heel Egypte hem. Bovendien openbaarde God Zich aan hem "van aangezicht tot aangezicht" (Deut.34:10). Wat een profeet! Er is inderdaad nooit meer iemand geweest als hij, totdat Jezus kwam (Deut.18:15).

Alle oud-testamentische profeten, die na Mozes kwamen, van Jesaja tot en met Maleachi, waren tot op zekere hoogte zijn volgelingen. Ze riepen het volk terug "tot de wet en tot de getuigenis!" (Jes.8:20). "Gedenk de wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël, inzettingen en verordeningen" (Mal.4:4). Mozes was een pionier geweest. Hij had niet voortgebouwd op wat anderen hadden gedaan. God gaf hem een nieuwe taak. Hij luidde een heel nieuw tijd in: die van de wet.

Ook Jezus luidde een nieuwe tijd in: die van de genade. Ook wat Hij zei en deed was nieuw, revolutionair. De dienaars van de overpriesters die Hem moesten arresteren, kwamen onverrichterzake terug en zeiden: "Nog nooit heeft iemand zó gesproken als Hij!" (Joh.7:46). Altijd wekten Zijn woorden en daden verwondering. Men wist nooit van te voren wat Hij zou gaan doen of zeggen. De "wind" waaide waarheen hij wilde en zo vervulde Hij de wet door Zich volkomen te laten leiden door Gods Geest. Wat gebeurde er? Riep Jezus net als alle andere profeten het volk terug tot de wet van Mozes? Nee, Hij heeft de wet geleefd, wet voor wet, door de Heilge Geest. En nu roept Hij ons op, om ook in geest en waarheid en "volmaakt te zijn, gelijk de hemelse Vader volmaakt is" (Mat.5:48). Nu geldt niet meer de wet van Mozes. Nu geldt de koninklijke wet van de vrijheid, de vervulde wet van de liefde die zichzelf niet zoekt (Jac.1:25, 2:8-12, 1Cor.13:5).

Wie de leiding van de Heilge Geest niet kent, zal altijd anderen blijven nadoen. Hij zegt na, wat hij van "horen zeggen" heeft (vgl. Job 42:5). Hij doet, wat hij anderen heeft zien doen. Hij geeft door, wat hij van mensen heeft ontvangen. Hij blijft zo onder de één of andere traditionele wet van mensen.

Paulus echter was "geen apostel vanwege mensen, of door een mens, maar door Jezus Christus en God, de Vader" (Gal.1:1). En hij schreef: "Allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods" (Rom.8:14). Ook in hun leven zal "de wind waaien, waarheen hij wil" (Joh.3:8). Ze zijn helemaal vrij (Op.14:1-5). En als ze openbaar worden, breekt er wéér een nieuwe tijd aan: die van het koninkrijk der hemelen op aarde. Dat is de tijd van het herstel van alle dingen, van de verlossing van de gehele schepping (Hand.3:21, Rom.8:19-21).

EEN BEDIENING VAN VERLOSSING

Het volgende aspect, waarin Mozes, Jezus en de zonen Gods overeenkomen is het volgende: ze worden allen gezonden om te verlossen (Ex.6:5-8, Luc.1:74, Rom.8:19-21).

De Heer Jezus begon Zijn bediening met het voorlezen van het volgende schriftgedeelte: "De Geest van de Heer is op Mij. Hij heeft Mij gezalfd om aan armen het evangelie te brengen. En Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar van de Heer" (Luc.4:18-19).

Later zei Hij: "Jullie zullen de waarheid verstaan en de waarheid zal je vrijmaken" (Joh.8:32). En: "wanneer dan de Zoon jullie vrijgemaakt heeft, zullen jullie werkelijk vrij zijn" (Joh.8:36). Paulus schrijft daarover: "Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat je niet weer een slavenjuk opleggen" (Gal.5:1). Jezus is de Verlosser.

Ook de zonen Gods zijn verlossers (zie Ob.1:21). En als we wéér Romeinen 8 opslaan, waar over hen wordt gesproken, lezen we, dat "de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods" (Rom.8:21).

Vrijheid is de essentie van zoonschap. Wie het Lam volgen, waar Hij ook heengaat, zijn "losgekochten van de aarde" (Op.14:3). De bevrijdende kracht van Gods Geest heeft in hun levens gewerkt. "Ze zingen een nieuw gezang" (Op.14:3a). Ze zijn vrij. Ze kunnen àller dienstknecht zijn. Alle banden en ketenen zijn in hen verbroken. Ze zijn, net als Mozes, door een intens beproevingsproces gegaan, wetend dat God alle dingen doet meewerken ten goede voor hen, die volgens Zijn voornemen geroepenen zijn (Rom.8:28-30). Hen bereidt God toe, om de hele schepping van elke vorm van slavernij te verlossen en die te brengen tot de heerlijke vrijheid in God (Rom.8:21).

EEN BIJZONDERE ROEPING

In Numeri 12 vinden we een interessant voorval in het leven van Mozes. Mirjam en Aäron vielen hem aan met de woorden: "Heeft de Heer soms alleen door jou gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken?" (Num.12:2).

Wat ze zeiden was erg aannemelijk. Beiden waren door God gebruikt. Aäron was Mozes tot een mond geweest voor farao (Ex.4:15-16). Hij was aangesteld als hogepriester (Ex.29:4-9). Mirjam was een profetes, die de vrouwen voorging in zingen en dansen (Ex.14:20). Inderdaad, God had door hen gewerkt. Maar dat betekende niet, dat ze zich op één lijn konden stellen met Mozes.

Mozes was anders. Waarom was hij zo'n "zachtmoedig man, meer dan enig mens op de aardbodem"? (Num.12:3). Door het verootmoedigingsproces dat hij had doorgemaakt. Toen hij veertig jaar oud was, voelde hij zich trots en sterk. Maar waar was zijn zelfvertrouwen, toen hij tachtig was? Toen zei hij: "Och Heer, zend toch iemand anders" (Ex.4:13). Hij had alle vertrouwen in het eigen ik verloren. De man die "onderwezen was in alle wijsheid van de Egyptenaren en machtig was in woorden en werken" zei nu: "Heer, ik ben geen man van het woord: ik ben zwaar van mond en zwaar van tong" (Hand.7:22, Ex.4:10). dáárom kon hij nu gebruikt worden. God had geen redenaar nodig, maar een volkomen afhankelijke dienstknecht. Mirjam en Aäron mochten dan wel gebruikt zijn als profetes en priester. Maar kenden zij als Mozes de verootmoediging en de vernieuwende werking van God in hun binnenste?

Toen riep God hen alle drie naar de tent der samenkomst (Num.12.4). Hij daalde er neer in de wolk (Num.12:5). Hij zei: "Luister nu naar Mijn woorden. Als er onder jullie een profeet is, dan maak Ik Mij in een gezicht aan hem bekend. In een droom spreek Ik dan met hem. Maar niet met Mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in heel Mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, duidelijk en niet in raadselen. Hij ziet Mij van aangezicht tot aangezicht. Waarom hebben jullie zo tegen Mijn knecht Mozes gesproken?" (Num.12:6-8). Ook daarin was Mozes een heenwijzing naar Jezus.

Voor wie weinig inzicht heeft in Gods wegen, kan iemand, die profeteert of andere geestelijke gaven gebruikt, een geestelijke reus lijken. Toch hoeft dat niet zo te zijn. De jonge Saul bijvoorbeeld "raakte in geestvervoering en allen die hem van vroeger kenden, zagen hoe hij met de profeten profeteerde; en men zei tot elkaar: Wat is er toch met de zoon van Kis gebeurd? Is Saul ook onder de profeten?" (1Sam.10:10-11).

Maar later werd hij een eigenzinnig man, die God het initiatief uit handen nam. Omdat hij niet kon wachten op Gods tijd, verloor hij al in het tweede jaar van zijn regering Gods zegen op zijn koningschap (1Sam.13:5-14). Hij zou later zelfs door een boze geest gekweld worden (1Sam.16:14). Ook nu zijn er mensen, die gebruikt zijn voor allerlei geestelijk werk en die na verloop van tijd in de meest grove zonde zijn vervallen. "O, Heer, houd ons vast en leid ons op Uw wegen!"

Mozes kende God op een wijze, die Mirjam en Aäron en andere profeten niet kenden. Ze hebben wel woorden of beelden van de Heer ontvangen, die vaak als raadsels overkwamen. God sprak door hen, dat is zeker. Maar God sprak met Mozes, "niet in raadselen", maar "van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend" (Ex.33:11).

LIJDEN OM TE LEIDEN

Over een dergelijke verhouding gaat het ook in het nieuwe testament, toen Jacobus en Johannes tegen Jezus zeiden: "Meester, wilt U doen, wat wij U gaan vragen. Hij zei: Wat willen jullie, dat Ik doen zal? Ze zeiden: Geef ons, dat wij de één aan uw rechterzijde en de andere aan uw linkerzijde mogen zitten in uw heerlijkheid".

"Maar Jezus zei: Jullie weten niet, wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt word?" (Marc.10:35-40). Net als Mirjam en Aäron, die Mozes' gelijken wilden zijn, wilden Jacobus en Johannes voor zich ook een hogere positie: naast Jezus.

Er waren twee dingen, die ze niet begrepen. Ten eerste: wie met Hem zullen regeren, hebben eerst met Hem geleden. De "144.000" bij het Lam op Sion, hebben het Lam (=dat zou lijden) gevolgd waar Hij ook heenging (Op.14:4). Ze volgden Hem tot op de troon, omdat ze Hem ook hebben gevolgd in Zijn ontlediging, lijden en vernedering.

Als wij aan het lijden van Jezus denken, gaan onze gedachten automatisch naar Zijn laatste uren op aarde. Maar Jezus' lijden ging veel dieper. Zijn lichamelijk lijden was, voor zover we weten, beperkt tot de laatste 24 uur van Zijn leven. Zijn geestelijk lijden duurde Zijn leven lang. "Hij kwam tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen" (Joh.1:11). Hij heeft voortdurend alle "tegenspraak van de zondaren tegen Zich verdragen" (Hebr.12:3). Ook Mozes heeft dit lijden gekend. Hij ervoer voortdurend de tegenstand van zijn eigen volk, zelfs van zijn eigen broer en zus. Iedere gelovige, die geroepen wordt tot zoonschap, zal hetzelfde ervaren.

Wat Jacobus en Johannes niet begrepen, was, dat God bepaalt, wie met Jezus zal regeren. God kiest hen uit. De Heer Jezus zei duidelijk: "Het zitten aan Mijn rechter- of linkerzijde kan ik niet bepalen, maar het is voor wie dat bereid is door de Vader" (Marc.10:40). Hij bepaalt ieders plaats in Zijn Huis (2Tim.2:20-21). Wie Jezus gehoorzaamt, wordt in het Huis van de Vader "een voorwerp met eervolle bestemming, geheiligd, bruikbaar voor de eigenaar" en is blij en dankbaar met het plekje, dat God voor hem heeft. Dat is voor iedereen verschillend (1Cor.12:18).

Dat is heel wat anders dan het ideaal van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Dat principe van gelijkheid is overal terug te vinden, ook in geestelijk werk. Ieder lid van een bepaalde kerk moet hetzelfde denken en geloven. Conformiteit noemt men dat. Dat is veilig voor het systeem. In het geestelijke Babel wordt dan ook gebouwd met "tichelstenen", bakstenen met dezelfde vorm en afmeting (Gen.11:3). Maar in Gods schepping zien we een onuitputtelijke variëteit. Zelfs twee sneeuwvlokken zijn niet aan elkaar gelijk. In de schrift zien we dezelfde verscheidenheid wat betreft ieders roeping. God is de Meester-pottenbakker, die van elke klomp klei maakt wat Hij wil.

In het oude verbond had God een orde bepaald. Hij koos uit de vele volkeren één klein volk. Uit dat volk koos Hij één stam met een speciale roeping, de Levieten. Uit hen koos Hij sommigen om priester te zijn. Uit de priesters koos Hij er één om hogepriester te zijn. Dit alles is een voorbeeld, hoe het ook geestelijk is. Toen was Mozes de goede herder. Hij heeft geleden om een goed leider te zijn. Nu is Jezus onze Leidsman (Mat.23:10, Hand.3:15, Heb.2:10). Hoe Hij geleden heeft, is met geen pen te beschrijven.

ONTVANG ZIJN GEEST

In het oude testament zien we, dat het volk gezegend werd ten tijde van mannen Gods als Abraham, Jozef en David. Maar die zegen duurde zelden langer dan hun generatie. Na hun dood kwam er een einde aan hun invloed. Ook in de kerkgeschiedenis zien we hetzelfde patroon. Twee opmerkelijke uitzonderingen waren Mozes en Elia.

Eerst het heengaan van Elia. Hij zei tegen zijn knecht Elisa: "Doe een wens. Wat zal ik voor je doen, eer ik word weggenomen? En Elisa zei: Zo moge een dubbel deel van uw geest op mij zijn. En Elia zei: Je hebt een moeilijke zaak gewenst. Als je mij zult zien, als ik van je word weggenomen, dan zal het gebeuren. Maar zo niet, dan zal het niet geschieden". Toen kwam er een vurige wagen en vurige paarden, die scheiding maakten tussen hen beiden. Zo voer Elia ten hemel. En Elisa zag het!

Daarop raapte hij de mantel van Elia op, keerde terug en ging naar de Jordaan. Daar nam hij de mantel van Elia, sloeg op het water en riep: Waar is de Heer, de God van Elia? En het water splitste zich, zodat Elisa kon oversteken. De profeten van Jericho, die op enige afstand stonden, zagen hem en zeiden: De geest van Elia rust op Elisa" (2Kon.2:9-15).

Toen Mozes overleed op honderdtwintig jarige leeftijd, was "zijn oog niet verduisterd en zijn kracht niet geweken" (Deut.34:7). En "Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest van wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten ook naar hem en deden zoals de Heer Mozes geboden had" (Deut.34:9).

Toch waren Mozes' laatste woorden allesbehalve positief: "Ik weet, dat jullie na mijn dood zeer verderfelijk handelen zult en af zullen wijken van de weg, die ik jullie geboden heb. Daarom zal er na verloop van tijd onheil over jullie komen, wanneer jullie doen wat kwaad is in de ogen van de Heer en Hem krenkt door het maaksel van je handen" (Deut.31:29). Hij wist, dat hij een verlosser was geweest uit Egypte. Maar hij had niet kunnen verlossen van de macht van "Egypte", die in het hart van het volk zit.

Nu Jezus. Hij zei tegen Zijn discipelen vlak voordat Hij zou sterven: "Ik zeg jullie de waarheid: Het is beter voor jullie, dat Ik heenga, want anders kan de Trooster niet tot jullie komen" (Joh.16:7). Wamt "jullie zullen kracht ontvangen als de Heilge Geest over je komt" (Hand.1:8).

dàt is het geheim! Het gaat er nu om niet door eigen kracht of door inspanning iets te willen bereiken, maar om Zijn Geest te ontvangen en Die te laten werken (Zach.4:6). Wie dat geheim niet kent, zal altijd doen, wat Mozes voorzag: hij zal verkeerd handelen in de ogen van de Heer en Hem krenken door het werk van zijn handen (Deut.31:29).

Bij het heengaan van Elia kreeg Elisa van diens Geest een dubbel deel. Mozes ging heen en droeg zijn geesteskracht over aan Jozua. Jezus ging heen en gaf Zijn Geest in de Zijnen. Ze zouden "met Hem lijden", "door de Geest Gods geleid worden", "zonen Gods genoemd worden" en de hele schepping bevrijden (Rom.8).

MOZES' DOOD

Ook Mozes' dood was, als heenwijzing naar Jezus' sterven en opstanding, zeer bijzonder. "Toen stierf Mozes in het land Moab en God begroef hem. Niemand heeft zijn graf geweten tot op de huidige dag" (Deut.34:5-6). En waar verschijnt Mozes weer? Niet in een dal, maar met Jezus' op de berg der verheerlijking (Mat.17:3).

De dood is de laatste vijand, die wordt "verzwolgen in de overwinning" (1Cor.15:54). Wat er met Henoch en Elia gebeurde, was er een heenwijzing van. Of ook wij zó zullen overwinnen wordt doorgaans in twijfel getrokken. Maar Paulus zegt: "Zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning" (1Cor.15:54). Wie overwint zal van de boom des levens eten (Op.2:7), zal de kroon des levens ontvangen (Op.2:10) en die staat geschreven in het boek des levens (Op.3:5).

TENSLOTTE

Steeds vaker horen we van ellende, oorlogen, natuurrampen en honger, overal op de wereld, terwijl de mens méér mogelijkheden en bronnen heeft dan ooit te voren. Rampspoed overspoelde destijds ook de kinderen van Israël, die zuchtten onder hun verdrukkingen, terwijl Mozes werd toebereid in de stilte van de woestijn van Midian. Hij kwam tot Israël op Gods tijd om het te verlossen. Ook nu worden "in de stilte van de woestijn" de Mozessen klaargemaakt, om op Gods tijd verlossers te zijn. Want "verlossers zullen de berg Sion bestijgen" (Ob.1:21). Dat betekent: ze zullen groeien in de volle kracht (=berg) van de Heilige Geest (=Sion).

We mogen niet verwachten, dat die weg van toebereiding een gemakkelijke weg zal zijn. Voor het vlees is het een lange, smalle weg. De verandering van "stervende zult gij sterven" (Gen.2:17b) tot zoonschap Gods is een dodelijk proces voor het oude ik. Maar het loon is groot. De Heer Jezus zou het "om Zijn moeitevol lijden zien tot verzadiging toe" (Jes.53:11). Hij zou Zijn loon zien: het zou bij Hem zijn en het noemen: "Het heilige Volk, De Verlosten van de Heer" (Jes.62:12). Hij "komt spoedig en met Hem Zijn loon" (Op.22:12).

Ook Mozes "heeft de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op het loon" (Hebr.11:26). Laten ook wij "ons oog alleen richten op Jezus, de leidsman en voleinder van het geloof die om de vreugde die voor Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft en niet op de schande heeft gelet" (Hebr.12:2). Laten ook wij voor moeilijkheden, onbegrip, schande, verwerping en verdrukking ter wille van Zijn naam niet terugdeinzen, maar "de hoop grijpen, die voor ons ligt" (Hebr.6:18-20): "Christus in ons" (Col.1:27). Hij is komende. Dat gold voor toen, dat geldt voor nu, en dat geldt voor wie het later zullen verstaan. Want "Hij is, Hij was en Hij komt" (Op.1:4).

"Zie, Ik kom met spoed en Mijn loon is bij Mij" (Op.22:12). Zijn "loon" zal met het Lam staan op de berg Sion (Op.14:1). Dat zijn zij, die Hem hebben gevolgd in lijden en vernedering (Op.14:4). Ze zullen dan ook "delen in Zijn verheerlijking" en met Hem zitten op Zijn troon (Rom.8:17,Op.3:21). En dat alles om uiteindelijk de hele schepping te verlossen tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods! (Rom.8:21).