Home page

Jezus'
wondertekenen
in het Johannes-evangelie

"Veel mensen kwamen tot geloof in Zijn naam,
omdat ze de wondertekenen zagen die Hij deed"
(Joh.2:23).

INLEIDING

In de bijbel staan geen toevalligheden. Elk woord is geinspireerd en heeft eeuwige waarde. Ieder feit spreekt van hogere realiteiten. In de boeken Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium (=samen de thora) staan wetten, voorschriften en Joodse geschiedenissen, die heenwijzen naar geestelijke realiteiten in het nieuwe verbond (Hebr.10:1).

Hetzelfde geldt voor de historische boeken. Alles wat Israel overkwam, dient "tot voorbeeld voor ons en is opgetekend als waarschuwing voor ons" (1Cor.10:11). En Petrus zegt zelfs, dat de profeten niet hun tijd dienden, maar de onze en dat ze profeteerden van de voor ons bestemde genade (1Petr.1:12).

Ook Jezus' wonderen wijzen naar hogere realiteiten. Het waren niet zo maar wonderen, maar wondertekenen, waarin het vooral gaat om de betekenis. Dat is vooral duidelijk in het evangelie naar Johannes. Daar wordt consequent het Griekse woord semeion (=teken) gebruikt, dat wij moeten onderscheiden van dunamis (krachtdaad), van ergon (werk) en van teras (een verbazingwekkende daad).

Van alle wondertekenen, die de Heer Jezus deed, bespreken we in deze bijbelstudie er maar acht, alleen die van het evangelie van Johannes.

DE BRUILOFT IN KANA

Lees eerst Johannes 2:1-12

Enkele dagen voor de bruiloft had Jezus de ogen van Nathanael geopend: "Rabbi, U bent de Zoon van God, de Koning van Israel". Daarop zei Jezus tot hem: "Je gelooft. omdat Ik tot je zei: voordat Ik je riep, zag Ik je al onder de vijgeboom? Je zult grotere dingen zien dan dit" (Joh.1:47-51). Hij mocht meteen al in z'n eigen dorp, Kana, een heerlijk wonderteken "zien".

Het verslag begint als volgt: "En op de derde dag was er een bruiloft in Kana" (Joh.2:1).

"De derde dag" is hier een teken van het Joodse pinksterfeest, het feest van de derde maand. De vervulling ervan is het nieuwe pinksterfeest in Handelingen 2, ook in de derde maand, ook een soort "bruiloft", van Gods Geest met "120" discipelen van Jezus (Hand.1:15, 2:1:11).

Er was dus in Kana een bruiloft en de moeder van Jezus was er ook (Joh.2:1). Ook zij is een teken, zegt Jezus: "Iedereen die de wil van de hemelse Vader doet, die is Mijn moeder" (Mat.12:50). "Zij" ontdekt, dat de "wijn" van de "pinksterbruiloft" is opgeraakt (Joh.2:4). Als ze dat tegen Jezus zegt, antwoord Hij, dat Zijn tijd nog niet is gekomen (Joh.2:4). Pas als Hij de "bedienden" heeft gezegd wat ze moeten doen, kan er een betere tijd komen dan "pinksteren" waarvan de "wijn" opgeraakt is (Joh.2:5).

Er staat, dat er voor de bruiloft in Kana zes vaten met water waren neergezet. Waarom zes?

Zes is het getal van de mens, zowel van de "oude" als van de "nieuwe". De "farao" van "Egypte" (="het vlees") had zeshonderd strijdwagens (Ex.14:6 en 28). Alle Filistijnse reuzen hadden iets te maken met het getal zes (1Sam.17:4,7, 2Sam.21:20). Het gouden beeld in Babel, waarvoor iedereen moest buigen, was zestig el hoog en zes el breed (Dan.3:1). De "oude mens", het "vlees", is 666" (Op.13:18).

Zes in positieve zin duidt op de nieuwe mens die God gebruikt. De tabernakel, een beeld van de volheid van Christus, was zes planken breed (Ex.26:22). De tempel van Salomo was zestig el lang (1Kon.6:2). Er zijn 12 apostelen, 24 oudsten, 72 gezondenen, 144.000 eerstelingen voor God en voor het Lam, allemaal zesvouden. En nu is er sprake van zes reinigingswatervaten. Wonderlijk genoeg had Jezus op de bruiloft in Kana zes discipelen bij Zich: Andreas, Simon, Filippus, Nathanael, Jacobus en Johannes (Joh.1:40-51, Marc.1:16-20).

Deze "zes" watervaten waren reinigingsvaten (Joh.2:6). Ze zijn een beeld van de "priesters van de Heer", die de "bruiloftsgasten" reinigen door hen "het onderscheid te leren tussen rein en onrein" (Ez.44:23). Want voor de "bruiloft" moeten de genodigden eerst gereinigd worden, door "het waterbad van het Woord" (Zef.1:7, Ef.5:26).

Toen de pinksterwijn op was, deed Jezus Zijn eerste wonderteken en openbaarde Hij Zijn heerlijkheid (Joh.2:11). Hij gaat namelijk een volheid van "nieuwe wijn" geven. Hij zei: "Vul de vaten met water. Maak ze vol tot de rand". De bedienden zullen daarvan vreemd hebben opgekeken. Ze zorgden immers steeds voor genoeg water in die vaten: ongeveer twee, drie metreten moest erin zitten (Joh.2:6). Maar Maria had kort daarvoor nog tot de bedienden gezegd: "Wat Hij jullie ook zegt, doe dat" (Joh.2:5).

Ze maakten dus "de vaten" helemaal vol. Dit keer niet met "water" om de "bruiloftsgasten" te gaan "wassen". Nu voor iets, wat nog nooit eerder was gebeurd: voor een geweldige transformatie. "En ze vulden ze tot de rand" (Joh.2:7). Wat een heerlijke waarheid! Vol tot de rand! Volheid in de "zes vaten". Dat is geen pinksterbeleving meer, maar het komen van de volle heerlijkheid van het loofhuttenfeest, van de volle oogst. Dan wordt dat "water" (=Woord) in "wijn" (=Leven) veranderd!

Heden ten dage wordt de stem van de Heer ook gehoord die zegt: "Maak de zes helemaal vol met Mijn Woord". Tot aan de rand! Geef niet zo maar links en rechts uit, als u weet dat het vullen nog gaande is. Laat het "water" eerst tot de rand komen en "wijn" worden. Dat is het beste, dat Hij voor het einde bewaart: "zes" volle vaten, tot de rand gevuld. Dit is een prachtig teken. Het wijst heen naar de openbaring van zoonschap Gods in de "zes". Dat is het "nieuwe", het "beste", waarvan de wijn van "pinksteren" een belofte is (2Cor.1:22,5:5, Ef.1:15).

Die "nieuwe wijn" wordt het eerst aangeboden aan de "leider van het feest" (=God) en aan aan de "bruidegom" (=de Christus, Joh.2:9)). Dan uiteraard ook aan de "bruid" (de Gemeente) en daarna aan alle "genodigden". Dat is de komende bruiloft in de "zevende" maand, de heerlijke "bruiloft van het Lam".

"Dit heeft Jezus gedaan als begin van Zijn tekenen. In Kana heeft Hij Zijn heerlijkheid geopenbaard en Zijn discipelen geloofden in Hem" (Joh.2:11). Ze hadden "ogen om te zien", dat deze man uit Nazareth "de Messias was, de Zoon van God" (Joh.1:42).

DE ZOON VAN DE HOVELING

Zie Johannes 4:46-54

Het tweede teken deed de Heer ook in Kana, toen Hij er "weer kwam", na een verblijf van "twee dagen" in "Samaria" (Joh.4:40,43,46,54). "En er was in Kapernaum een hoveling wiens zoon ziek was. Toen die hoorde, dat Jezus naar Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe en verzocht Hem om zijn zoon te komen genezen" (Joh.4:46-47).

Namen in de bijbel hebben doorgaans een veelzeggende betekenis. Een duidelijk voorbeeld is de naam van de plaats waar de Heer werd geboren: Bethlehem (= broodhuis). Daarna woonde Hij dertig jaar lang in Nazareth (=wachtplaats). En weer daarna beschouwde Hij het dorp Kapernaum (=dorp van de Trooster) als Zijn thuis (Mat.4:13). Daar woonde ook die hoveling.

Het was een koninklijke beambte, een hoveling van Herodes Antipas, die over Galilea regeerde van 4 voor tot 39 na Christus. Gedacht wordt aan Chuzas, de rentmeester van Herodes, wiens echtgenote Johanna later de Heer zou dienen met wat ze bezat (zie Joh.4:53 en Luc.8:3).

De Herodiaanse koningen zijn allemaal een type van de macht van de antichrist. Ze maakten van hemelse realiteiten een religieuze, maar aardse namaak. De naam Herodes betekent landbouwer en zijn natuur is als die van Kain. Die was immers landbouwer en die gaf ook "de vruchten van de aarde aan de Heer ten offer" (Gen.4:2).

Antipas betekent in de plaats van alles. In het Nederlands heeft anti wel de betekenis van tegen (antimilitarist, antipapist). Maar het Griekse woord anti betekent in de plaats van. Zo is het bijvoorbeeld ook vertaald in Mattheus 2 vers 22: "Toen hij hoorde, dat Archelaus koning over Judea was in de plaats van zijn vader Herodes.....". Dit verklaart tevens het begrip antichristelijk, in de plaats van Christus.

De antichrist heeft zijn werk grondig gedaan. Niemand is aan zijn invloed ontsnapt. Zelfs in het "dorp van de Trooster" zijn er die "Herodes" dienen. Zag Gods volk maar in, hoe het gevangen zit in de "strikken van de vogelvanger". Erkende het maar, dat het aardse "huizen" heeft opgetrokken in plaats van het hemelse "huis" en die heeft verfraaid met "mooie stenen en wijgeschenken" (Luc.21:5).

Want dat deed Herodes. Hij maakte van de tempel in Jeruzalem een schitterend gebouw. De antichrist vindt het wel goed, als wij bidden, zingen en preken, als het maar bij ziels enthousiasme en namaak blijft. Als het ons maar bevredigt en niet God! De Heer walgt van dit soort "gods-dienst" (Jes.1:2-17, Amos 5:21-23). Herodes! Tempelverfraaier! Overspelige moordenaar, die in het religieuze Babylon zijn meest geliefde werkterrein heeft, innig verbonden als hij is met de "afvallige vrouw" (Mat.14:3-4). En durf daar maar eens wat van te zeggen (vgl. Mat.14:1-12).

Is het verwonderlijk, dat God uitroept: "O, hoe is de getrouwe veste tot een ontuchtige geworden!" (Jes.1:21). Hoe is het volk van God doortrokken met de "zuurdesem van Herodes" (Marc.8:15). Hoe aards is haar gemeentevisie! Hoe Herodiaans zijn haar werken! Hoe verblind zijn haar ogen door de uiterlijke dingen, die "die vos" haar voorhoudt. Gods volk heeft zich niet gehoed voor dat "zuurdesem" (Marc.8:15). Integendeel! Het is er van doortrokken!

Vandaar dat zovelen stekeblind blijven voor het geheimenis Babylon en een met haar zijn (1Cor.6:16). "Velen zijn de verslagenen die ze heeft geveld, talrijk die ze allemaal heeft gedood. Haar huis zijn wegen, die afdalen naar de binnenkamers van de dood" (Spr.7:26-27). Veel van Gods kinderen verkeren in grote nood en druk, vanwege het feit dat ze nog in "Babel" zijn, waar "Herodes" de scepter zwaait.

Wie ziet niet in, dat dit teken heenwijst naar de huidige situatie? "Die vos" is lang genoeg gediend in een geraffineerd aards systeem, dat "kerk" wordt genoemd, maar dat eigenlijk "Babylon" zou moeten heten. Hoe sluw is hij te werk gegaan! Alle volken zijn verleid (Op.18:23, 2:20). En uw eigen "volkje"? Ja, ook dat. In het "dorp van de Trooster" ligt een "zieke", die zo door "koorts" (=innerlijke strijd) is overmand, dat hij op sterven na dood is.

De "hoveling" uit "Kapernaum" ging "op" tot Jezus, vol geloof, om Hem te vragen "af te komen" om zijn "zoon" te genezen (Joh.4:47-50). "Heer, kom voordat mijn kind sterft", was zijn smeekbede.

Alle oprechten, die nu in "Kapernaum" zijn en die in onwetendheid maar te goeder trouw "Herodes" hebben gediend, moeten opgaan naar de Heiland, als ze "horen" van Zijn komst te "Kana", waar Hij "water" in "wijn" heeft veranderd. Het wordt hoog tijd, dat Gods volk, dat "zeventig" jaar in "Babylon" als ballingen heeft gezeten, opstaat en vertrekt naar het "nieuwe Jeruzalem", onder leiding van Sesbazzar (=O, God, bescherm de zoon), wiens tweede naam was Zerubbabel (=in Babel gezaaid, Ezra 1:8, 11,2:2). Het is nu de tijd om te zeggen: "Kom, Heer Jezus" (Op.22:17 en 20). We moeten nu opgaan en tot Hem smeken: "Heer Jezus, kom af om te genezen".

Als Hij die verzuchtingen van de Trooster in ons hoort en ons geloof ziet, dan spreekt Hij slechts een enkel woord. Dan moet alle "koorts" meteen wijken (vers 50). Op het "zevende" uur trad de beterschap in en week de "koorts" (vers 52). Jezus had gezegd: "Uw zoon leeft". In het Grieks staat een profetische tegenwoordige tijd. Dus: uw zoon zal leven! Hij zal volkomen herstellen en leven. En "leven" is niet vegeteren, existeren, ploeteren in dit tranendal. Het is eeuwig (=aionisch) leven hebben. En dat is: Jezus kennen als de Opstanding en het Leven.

O, verlost te zijn! Leven te hebben! Ja, we "zuchten nog bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam" (Rom.8:23). We verlangen de losmaking van alle vleselijke lusten en begeerten. Gelukkig is er goed nieuws! Het "zevende" uur is aanstaande, de tijd dat de "zoon" van de "hoveling" in het "dorp van de Trooster" vrij wordt van "koorts". Er komt genezing van alle inwendige strijd! Er komt volledige verlossing! (Op.14:3-4, Jes.62:12). Een verlossing die geloof brengt in "het hele huis" (Joh.4:53).

DE GENEZING IN BETHESDA

Lees Johannes 5:1-18

In Jeruzalem deed de Heer het derde wonderteken. Het gebeurde bij de Schaapspoort, waar de schapenmarkt gehouden werd. Vlak daarbij was een badwater met vijf zuilengangen, Bethesda. Daar lagen blinden, zieken, verlamden en verschrompelden te wachten op de beroering van het water. Van tijd tot tijd daalde er namelijk "een engel van de Heer neer om beweging in het water te brengen en wie er dan het eerst in kwam werd gezond, wat voor ziekte hij ook had" (Joh.5:1-4).

Ook de omstandigheden waaronder dit teken plaatsvond zijn van toepassing op elke tijd, ook op de onze. Het is niet moeilijk in te zien, dat de hele situatie bij de "schapenmarkt" een beeld is van de armzalige toestand van het huidige "Bethesda" (=huis van barmhartigheid). Dit "gebouw" met vijf zuilengangen (5 is het bijbelgetal van genade, barmhartigheid) ligt vol geestelijk verblinden, verlamden, zieken, verzwakten en vermoeiden. Ze liggen allemaal met smart te wachten op het "levend worden van het water". Want het "water" (=woord) in "het huis van Barmhartigheid" is levenloos geworden. Al haar woorden, preken, belijdenissen, liturgieen, opwekkingsliederen, al haar heidense, afgodische kerst-, paas- en pinkstertradities, geven geen genezing.

Wel daalt er "van tijd tot tijd" een engel van de Heer neer (Joh.5:4). Het "water" wordt dan voor korte tijd "bewogen". Er komt even leven in. Ja, soms komt er een opleving, een reveil.

Maar wat gebeurt er dan steeds? Haast ieder zich dan niet naar dit bewogen "water" voor zijn eigen genezing? Zoekt iedereen, hoe blind, ziek, verschrompeld of verzwakt als hij is, niet egoïstisch zijn eigen voordeel? Wie denkt er aan de ander? Maar bovenal: wie denkt er aan de Almachtige Heer van de hemel? Waar is de gezindheid die in Christus is? God riep al ten dage van Ezra uit: "Er is bij u geen gedachte aan Mij!" (Hag.2:18). Ieder gaat altijd maar weer "draven voor een eigen huis", voor eigen belangen, voor genezing van het eigen groepje!

Wat een toestand in het "huis van barmhartigheid" (vgl. Jes.1:1-20)! "Zo zegt de Heer: Welke weg zijn jullie eigenlijk ingeslagen? Ga naar de bergen, haal daar hout en bouw Mijn huis weer op. Met vreugde zal Ik dat aanvaarden, zegt de Heer" (Hag.1:7-8). Ja, volk van God, "was u, reinig u, doe jullie boze daden uit Gods ogen weg" (Jes.1:16). Was u in de bron, die "te dien dage zal zijn ontsloten voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging" (Zach.13:1).

Deze "Bron ter ontzondiging en reiniging" was Jezus en Hij ging naar "Bethesda". Daar genas Hij een "man", die "achtendertig jaar" "zwak" was geweest. Wat een heerlijk teken! Christus komt naar "Bethesda" om daar de door ongeloof en zonde verzwakte "man" op te richten.

Dat hij door zonde was verzwakt, blijkt duidelijk uit de woorden van de Heer Zelf. Toen Hij hem later in de tempel aantrof, zei Hij: "Kijk, je bent gezond, zondig nu niet meer" (Joh.5:14). Dit blijkt indirect ook uit de tijd, dat de man ziek was geweest: achtendertig jaar. Had Israël niet achtendertig jaar lang in de woestijn rondgedoold als gevolg van de zonde van ongeloof? (Deut.2:14).

"Hem zag Jezus liggen en omdat Hij wist, dat hij daar al lang lag, zei Hij tot hem: Wil je gezond worden?" (Joh.5:6). Wat een vraag! Natuurlijk wilde hij weer gezond worden.

En nu ziet Hij velen van ons zo liggen, in het "huis van barmhartigheid", verzwakt door de zonde van ongeloof. Als we ons eens zouden realiseren, hoe verzwakt wij zijn! Als we dat nou eens zouden erkennen en belijden! Dan zou Hij ons komen vragen: "Wil jij gezond worden?" Niet alleen in theorie, maar praktisch, nu! Wil je vrij zijn van je twijfel en ongeloof, van al je subtiele ongerechtigheden en verzwakkende eigenzinnigheden?

De Heer zag, dat deze man echt gezond wilde worden. Daarom zei Hij tot hem: "Sta op, neem je slaapmat op en ga lopen" (Joh.5:8). "En meteen werd de man gezond, nam zijn slaapmat op en hij liep!" (Joh.5:9).

Ook de dag waarop de Heer Jezus dit wonderteken deed, duidt op deze "volkomen genezing" van de "zwakte" die is veroorzaakt door de zonde van ongeloof. Velen hebben getracht er achter te komen, op welk Joods feest Hij naar Bethesda ging (Joh.5:1). Het was op de grote verzoendag. Hoe kun je dat weten?

Er staat namelijk in de grondtekst: "Nu was het een sabbat op die dag. De Joden zeiden tot de genezene: Het is een sabbat en dan is het niet toegestaan een slaapmat te dragen" (Joh.5:10). De dag, waarop Jezus dit teken deed was niet de sabbat, maar was tot een sabbat gemaakt. En dat gebeurde maar een keer per jaar: op de tiende van de zevende maand, op de grote verzoendag (Lev.16:29-31).

Dat is een ongelooflijk heerlijke dag! Dan doet de hogepriester "verzoening over het heiligdom, om de onreinheden van het volk, om hun overtredingen en al hun zonden" (Lev.16:16, 30). Die dag is komende! Wij hebben een hemelse hogepriester, Jezus, die universeel de "verzwakte mens" in "Bethesda" opricht door het Woord dat Hij spreekt.

DE SPIJZIGING VAN DE VIJFDUIZEND

Zie Johannes 6:1-15

Toen de discipelen van hun eerste uitzending terugkwamen, "vertrok de Heer naar de overzij van het meer van Tiberias" (Joh.6:1). Hij wilde met de twaalf de stilte in (Mat.14:13, Marc.6:31). Ze kwamen bij Bethsaida (=plaats van netten), waar Hij hen meenam een "berg" op (Luc.9:10, Joh.6:3).

Ze werden gevolgd door een zee van mensen. En toen Jezus dat zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, omdat ze waren als schapen die geen herder hebben (Marc.6:34). Ze kwamen nu massaal naar Hem toe, de goede Herder. En het was "toevallig" net de tijd van het pascha, waarop iedereen terugdacht aan de exodus uit Egypte. Ze dachten "aan de dagen van ouds, aan Mozes", ook een goede herder (Joh.6:4, Jes.63:11-14).

De mensen die tot Hem kwamen hadden hun huizen net een grote schoonmaakbeurt gegeven. Dat schreef de wet voor. Op het pascha en het zeven dagen durende feest van het ongezuurde brood mocht er geen kruimel oud brood meer in huis zijn (Ex.12:15). En dat is nou net wat nodig is om tot Jezus te komen. Dan moet er eerst een grote schoonmaak gehouden worden van al het "oude", van slechtheid en boosheid, van alle "oude" invloeden (1Cor.5:8, Mat.16:6, Marc.8:16). Ja, je "huis" moet schoon zijn van "oud brood" als je "zeven dagen" "ongezuurd brood" wilt eten.

De tijd van de vervulling van dit teken is nabij. De Heer zegt: "Het is laat geworden" (Marc.6:35). "Waar zullen we brood kopen voor al die hongerende mensen?"

Hoe zouden wij op die uitdaging reageren? Zien wij, dat Hij het "Brood" is, dat de menigte kan voeden? De discipelen van toen zagen dat niet en daarom wilden ze de mensen wegsturen om "naar de gehuchten en dorpen te gaan om voor zichzelf eten te kopen" (Marc.6:36). Laten de mensen maar voor zichzelf zorgen.

Er wordt ook nu nog vaak zo gedacht. Laat ieder maar voor zichzelf zorgen. Maar de Heer wist wat Hij deed (Joh.6:6). Hij had van de Vader "gehoord", wat Hij moest doen. Daarom zei Hij: "Ze hoeven niet weg te gaan. Geven jullie ze maar te eten" (Mat.14:16). Toen zei er een discipel: "Heer, er is hier alleen maar een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat hebben we daar nu aan voor zo veel mensen?" (Joh.6:9).

Toen Jezus de broodjes en de vissen zag, zei Hij: "Breng ze maar hier en laat de mensen gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig (Mat.14:18, Joh.6:10,Luc.9:14). Want wie Hem wil eten, moet eerst gaan zitten, net als Maria van Bethanië (Luc.10:38-42). Gaan zitten en zo het goede deel kiezen, dat nooit meer kan worden afgenomen. Niet meer doen, doen, doen, maar zitten! Hem laten werken (Heb.6:2).

Zitten in groepen van vijftig! Vijftig is het getal van pinksteren (Grieks: pentekoste=vijftig). Jezus wil, dat we rusten in de heilige Geest. Want waar dit teken van spreekt, zal niet gebeuren "door kracht of door geweld, maar door Zijn Geest" (Zach.4:6). Wat een veelbelovend teken! De mensen gingen zitten! In groepen van "vijftig" en "honderd" (Marc.6:40).

Nadrukkelijk vermeldt Johannes, dat er op die plaats veel gras was (Joh.6:10). Natuurlijk! De "goede Herder" roept Zijn eigen schapen allemaal bij naam, stuk voor stuk, de benepen "schaapskooi" uit, weg van de "wolven in schaapskleding" (Jes.40:26, Ez.34:13, Joh.10:3). Wie tot Hem komt laat de verwarring van de babylonische schaapskooi achter zich. Ze komen bij Hem in "weiden met veel gras", waar Hij ze laat "liggen" aan "rustig water" (Ps.23:2).

En nu het wonderteken: "Hij nam de vijf broden en de twee vissen. Hij zag op naar de hemel, sprak de zegen uit, brak de broden en gaf ze aan de discipelen. En de discipelen gaven ze aan de menigte" (Mat.14:19).

En de vervulling van dit wonderteken? De Christus zal voor "brood" en "vis" zorgen. De "twaalf" verdelen het onder hen die zitten in groepen van "vijftig" (Marc.6:41, Joh.6:11). Als verstandige rentmeesters geven ze aan iedereen zijn deel (vgl. Luc.12:42). "Zalig die slaaf, die zijn heer bij zijn komst zo bezig zal vinden" (Luc.12:43).

Voor wie is dit allemaal bestemd? Dat ontdekken we, als we de tweede spijziging erbij betrekken. Er zijn er namelijk twee. De eerste spijziging was met "vijf" broden voor "vijfduizend" mensen, waarvan "twaalf" manden overbleven (Mat.14:21, Marc.6:44, Luc.9:14, Joh.6:10). De tweede was met "zeven" (=volheid) broden voor "4000" mensen. Daarvan zouden er "zeven" manden overblijven (Mat.15:38, Marc.8:20).

Eerst dus de "vijf" broden voor de "vijfduizend" met "twaalf" manden over. Dat is "brood" van "barmhartigheid" (=getal 5) voor "5000" (10x10x10=voltalligheid) en "12" manden over, voor "gans Israel" (vgl. Rom.11:26).

De "zeven" broden van de tweede spijziging duiden op de volheid van levensbrood (het getal 7). "Vierduizend mensen" duidt op mensen van alle windstreken (het getal 4). "Zeven manden over" duidt op volop "brood" voor iedereen. De Heer zal namelijk voorzien in "brood" voor alle volken (Jes.25:6-8). "Ze zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en uit het zuiden en aanzitten in het koninkrijk van God" (Luc.13:29).

Toen de discipelen dit niet bleken te begrijpen, vroeg Jezus: "Toen Ik de vijf broden brak voor de vijfduizend, hoeveel manden vol brokken hebben jullie toen opgeraapt? En ze zeiden: Twaalf. En bij de zeven broden voor de vierduizend, hoeveel waren het er toen? En ze zeiden: Zeven. Toen zei Hij tot hen: Begrijpen jullie het nou nog niet?" (Marc.8:19-21).

"Zijn jullie vergeten dat Ik tussen de eerste spijziging in Marcus 6 en de tweede in Marcus 8 heb gezegd, dat eerst de 'kinderen', maar dat ook de 'honden' verzadigd zullen worden?" (Marcus 7:24-30). Ja, van de eerste spijziging bleven er "12" manden over (voor "gans Israel"). Van de tweede bleven er "zeven" over (volheid, voor iedereen). Eerst "Gods volk", dan alle volkeren. Jezus is het "brood des levens" voor alle mensen.

JEZUS GAAT OVER HET MEER

Johannes 6:16-21

Om het vijfde wonderteken beter te verstaan, zullen we eerst iets meer moeten weten over de betekenis van "water". Nadat God scheiding had gemaakt tussen licht en duisternis, "scheidde Hij de wateren die onder het uitspansel waren van de wateren die boven het uitspansel waren" (Gen.1:6-8). Hij liet de wateren onder het uitspansel samenvloeien en noemde dat zee.

Water is een beeld van woord. "Water" dat uit God stroomt is het Woord dat levend maakt (Op.22:1). "Water van beneden" is "de letter die doodt" (2Cor.3:6). "Water van beneden" symboliseert de talloze, ongeinspireerde geschreven, gedrukte en geuite, religieuze woorden zonder waarachtig leven. Ze hebben de aarde als een "zee" overspoeld. Alle aardse utopieen, filosofieen en godsdiensten zijn "van beneden". Er is ook kerkelijk, ja zelfs evangelisch "zeewater": goedklinkende, lege woorden, vrome praat, formele gebeden.

Wie het Lam volgt, heeft macht over deze wateren (Op.11:6). Ze zijn als Mozes (=uit het water getrokken, Ex.2:10). Ze hebben "Gods luisterrijke arm aan hun zij en ze doen voor het volk de wateren klieven en leiden Gods kudde er doorheen" (Jes.63:11-12). Zo baant God hun een weg door de zee (Jes.43:16, Ex.14:21-22). Hij heeft gezegd: "Vrees niet, want Ik heb jullie verlost, Ik heb jullie bij de naam geroepen, jullie zijn van Mij. Als jullie door het water trekken, ben Ik er bij en dan zullen jullie niet wegspoelen" (Jes.43:2).

Nu het wonderteken. De Heer had de discipelen gedwongen het "schip" in te gaan om Hem "vooruit te varen naar de overkant", naar "Kapernaum" (Marc.6:45). "En bij het vallen van de avond was het schip midden op de zee en Hij was alleen aan land" (Marc.6:47). Hij was daar alleen op een berg om te bidden (Mat.14:23). Het was al "donker" en Jezus was nog steeds niet teruggekomen. Toen werd de "zee" onstuimig, omdat er een harde "wind" opstak (Joh.6:17-18). Er staat zelfs, dat ze "geteisterd werden door de golven" (Mat.14:24).

Is het moeilijk om in elk detail het teken te herkennen? Want wat is er gebeurd met het "schip" (de gemeente)? Heeft het niet de "zee" bevaren? Is het niet erg "donker" geworden? Waaien er nu geen enorme "tegenwinden"? (Mat.14:24). Moet Jezus niet toezien, hoe nu Zijn discipelen "zich aftobben om vooruit te komen"? (Marc.6:48). Het "schip" is "midden op zee"! (Marc.6:47). En de discipelen moeten "roeien wat ze kunnen" (Joh.6:19).

Toen gebeurde er iets wat Habakuk had voorspeld: "U betreedt de zee" (3:15). Ze zagen iemand die ze niet herkenden over het "water van beneden" steeds dichter bij hun "schip" komen (Joh.6:19). Ze waren verbijsterd en schreeuwden het uit van angst (Mat.14:26-27). Ze zagen Hem allemaal, maar meenden dat het een spook was (Marc.6:49-50). Dit alles gebeurde in de vierde nachtwake (Mat.14:25). Dat is de laatste, vlak voor zonsopgang, vlak voor het aanbreken van "de nieuwe dag".

Wat een heerlijk teken: Jezus, de gever van levend water, lopend over het water van de "zee". Waar wijst dit teken op? Op de "volheid van Christus", die ook "macht zal hebben over de wateren" (Op.11:6). Zijn "voeten" zullen het hele Lichaam van Christus dragen over alle "wateren van de dood". Maar wie zal Hem zo herkennen? "Als de Zoon des mensen komt (als volheid van Christus), zal Hij dan geloof vinden op aarde?" (Luc.18:8).

Dat het woord "U betreedt de zee" niet alleen betrekking heeft op de Heer Jezus, wordt duidelijk als wij de geschiedenis verder lezen in Mattheus 14. Daar gaat ook Petrus over de "zee". Ook hij heeft "de wateren van beneden" "onder z'n voeten". Van Hem had Jezus gezegd: "Ik zeg je, dat je Petrus bent en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen" (Mat.16:18). "Petrus" betreedt de "zee" met Jezus. Vanuit het "schip" roept hij Zijn Heer toe: "Heer, als U het bent, beveel mij dan tot U te komen over het water" (Mat.14:28). En Hij zei: Kom maar! En Petrus ging, ondanks het loeien van de "storm" en het bulderen van de "zee" (Mat.14:29).

De tijd is nabij, dat de Heer volmacht zal geven aan "de Zijnen" om op de "wateren van beneden" te lopen (Rom.8:29-30). Ze worden er allereerst zelf uitgeleid en verlost van alle mogelijke "bronnen van beneden" (Jes.63:11). Hun enige bron ligt in het hemelse Jeruzalem. In waarheid zullen ze kunnen zeggen: "Al mijn bronnen zijn in u" (Ps.87:7). Voor hen zijn alle andere "bronnen verdroogd en is Babel tot een steenhoop geworden" (Jer.51:36-37). Lopen over het water! Als Jezus! Macht hebben over de aardsgerichte, aardsgezinde wateren van het schijnheilige Babylon, over de wateren van het vleselijke Egypte, zelfs over het doodswater van de Jordaan! Jezus roept! "Kom maar naar Mij toe" (Mat.11:28). "Kom".

Wie het "schip" uit gaat en niet alleen op Jezus ziet, maar ook op de "wind" en de "golven", wie net als Petrus bang wordt en gaat twijfelen, begint te zinken in het "water van de zee". In zijn kleingeloof schrééuwde Petrus het uit: "Heer, red mij!" (Mat.14:29-30).

Meteen stak Jezus hem de hand toe en zei: "Kleingelovige, waarom ben je toch gaan twijfelen?" (Mat.14:31). Daarna liepen ze samen over de "zee" terug naar het "schip". "Twee" mannen, die over het water van de zee liepen. Wat een heerlijk teken, als we weten, dat het getal twee duidt op de volheid van Christus. Het spreekt van de komst van Christus naar het "schip" met Zijn loon, met de Zijnen (Op.22:12).

Zijn loon wordt in Jesaja 62 vers 12 genoemd: "Het heilige Volk, de Verlosten van de Heer!" Zijn loon zijn de 144.000 eerstelingen voor God en voor het Lam, die helemaal zijn losgekocht van de aarde. Ja, "de Heer is komende, met Zijn heilige tienduizenden" (Judas 14, letterlijk vertaald). "Als Hij verschijnt zullen zij met Hem verschijnen in heerlijkheid" (Col.3:4). Ook zij zullen macht hebben over de "wateren onder de hemel", als Elia en Mozes (Op.11:6). Nogmaals: wie zal hen herkennen?

De andere discipelen, die in het "schip" waren achtergebleven, hadden de Heiland inmiddels ook herkend. Wat waren ze bang geweest! Maar nu "ontvingen ze Hem vrijwillig in het schip" (Joh.6:21, letterlijk vertaald). En toen Jezus en Petrus in het "schip" geklommen waren, gebeurden er wonderlijke dingen. Meteen ging de "wind" liggen (Mat.14:32). "Terstond bereikte het "schip" het "land", waar ze naartoe wilden bij Kapernaüm, het "dorp van de trooster" (Joh.6:2l). Wat een teken! Wat een hoopgevende waarheden! Is het verwonderlijk, dat "zij die in het schip waren, voor Hem neervielen en zeiden: U bent werkelijk Gods Zoon!" (Mat.14:33)?

DE BLINDGEBORENE

Johannes 9:1-41

"In het voorbijgaan zag Hij een man, die sinds zijn geboorte blind was. En Zijn discipelen vroegen Hem: Rabbi, wie heeft er nu gezondigd, hij of zijn ouders, omdat hij blind geboren is?" (Joh.9:1-2).

Net als de man die achtendertig jaar uitermate verzwakt in Bethesda had gelegen, trof ook hier de Heer een hopeloos geval aan: een man, die vanaf zijn geboorte stekeblind was. Zowel de verzwakte als de blindgeborene woonden in een "Jeruzalem", dat "de profeten doodt en stenigt wie tot haar gezonden werden" (Luc.13:34).

De oorzaak van de blindheid was niet de zonde van de man zelf, of die van zijn ouders (Joh.9:2). De oorzaak gaat veel verder terug. De aangeboren blindheid, waarvan hier sprake is, spreekt van de gevallen staat van de natuurlijke mens, die uit "Eden" is verdreven! Ieder, die niet met Jezus leeft, is "blind". Niet alleen ongelovigen! (2Cor.4:4). Ook christenen, ook opwekkingschristenen, ook geestelijke leiders, als ze het ware licht, Jezus, niet "zien". Ze zijn dan blind. In die duisternis komt Jezus. "Hij is het waarachtige licht, dat ieder mens licht geeft" (Joh.1:2-9). Hij doet "blinden de ogen opslaan om te zien" (Jes.42:18).

In Jeruzalem was dus iedereen blind in Gods ogen. Maar wie realizeerde zich dat? Iedereen dacht dat hij kon "zien"! (Joh.9:41). Alleen die blindgeborene wist, dat hij blind was (Joh.9:25). Dáárom "vond" Jezus hem om hem te genezen, terwijl anderen blind bleven (Joh.9:41). De blindgeborene is dan ook een teken van een "rest" in "Jeruzalem", dat erkent dat het "blind" is.

Nadat de Heer had gezegd: "Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld", wendde Hij zich tot de blinde, "spuwde op de grond, maakte slijk van het speeksel en deed dat op zijn ogen" (Joh.9:6).

Hiermee onthulde Hij niet alleen de ware oorzaak van de blindheid van die éne man, maar van heel Jeruzalem. Toen, en ook nu, is het Woord dat uit de mond van de Heer komt ("speeksel", "water") vermengd met het stof van "beneden" (vgl. Gen.3:19). Door alle tijden heen zijn door Gods volk de "zevenvoudig gelouterde woorden van de Heer" ernstig vervuild! (vgl. Ps.12:7).

Want wat is er een verschil tussen wat God sprak en wat de mens ervan heeft gemaakt! Talloze hemelse begrippen zijn volkomen "veraardst"! Neem het "huis van God"! Is dat een kerkgebouw? Neem het "dienen" van de Heilige Israëls. Is dat "godsdienst" bedrijven vanuit menselijke traditie? Wie zoekt uitsluitend de dingen van de Vader die "boven" zijn, zoals de Heer Jezus dat deed? Ja, "zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan jullie wegen en zijn Mijn gedachten hoger dan jullie gedachten", zegt de Heer tegen Zijn volk! (Jes.55:9).

Jaren geleden toonde de Heer op een niet meer bestaand geestelijk centrum het volgende visioen. Van boven daalde een zuil van licht en kracht neer, die zich op dit centrum concentreerde. Meteen begonnen mensen vanuit die plaats pijpleidingen aan te leggen om het licht te verbreiden. Deze buizen, die naar veel plaatsen in Nederland en daarbuiten gingen, verdwenen overal "in de aarde".

In de aarde, in het "stof", in het ziels-vleselijke! Er was niemand die het visioen begreep. Ieder dacht aan een nog grotere zendingsijver die moest worden ontplooid. Het toonde niet wat God zou doen, maar wat mensen altijd zo lichtvaardig doen: het hemelse Woord in "enge buizen" dwingen, om er een nieuwe, zo mogelijk wereldwijde, maar aardse denominatie van te maken. En zo is het inderdaad gegaan, met alle consequenties van dien. Het "nieuwe licht" van de "bron der genade" werd weer in "oude vaten" gedaan en ging verloren.

Gelukkig laat de Heer Jezus niet alleen zien, waar de schoen wringt. Hij geeft ook de oplossing. "Hij zei tot de blinde: Ga je wassen in het badwater Siloam, wat vertaald wordt door: uitgezonden" (Joh.9:7).

De Heer verwijst dus naar "Siloam", naar het "water" van de "gezondene" (Joh.9:4, 33). Hij was een door God gezondene. Hij zei dus in feite tot de blinde: "Kom bij Mij om met het water dat Ik geef je ogen schoon te wassen! "Kom bij Mij en leer van Mij" (Mat.11:28). Zoek het "levende woord" van de "Siloam" en was met dat water je verblinding weg!

Om bij het badwater Siloam te komen, moest de blinde (schrik niet!) Jeruzalem uit! Stel u voor! Een blinde die op de tast de weg moest zien te vinden langs een steil, gevaarlijk pad!

De parallel naar het heden is niet zo moeilijk te trekken. Als nooit tevoren realizeren velen zich, dat zij als die "blindgeborene" zijn. Ze "horen" de stem van de goede Herder, die zou komen om "de blinden te leiden op een weg die ze niet kenden, om de duisternis voor hen tot licht te maken" (Jes.42:16). Hij zegt: "Kom de stal uit, of die nu een naam heeft of niet. Trek uit Babel. Volg Mij. Raak het onreine niet langer aan. Ga toch uit haar weg, Mijn volk".

Sommigen geven blij gehoor aan deze oproep. Velen echter versmaden "de zacht vloeiende wateren van Siloam" (Jes.8:6) Ze blijven in de "weerspannige, bezoedelde, verdrukkende stad, die naar geen roepstem hoort en geen tuchtiging aanneemt, die op de Heer niet vertrouwt en tot haar God niet nadert" (Zef.3:1-8). Ze blijven liever "blind", omdat ze "de duisternis liever hebben dan het licht. Want hun werken zijn boos" (Joh.3:19). Dat is: aardsgericht en aardsgezind. Hun werken zijn als die van de broedermoordenaar Kaïn (1Joh.3:12), die "aan de Heer een offer bracht van de vruchten van de aarde" (Gen.4:3).

Anderen echter verlangen wel naar het water van Siloam, maar blijven toch, verscheurd door innerlijke strijd, achter in de "stad", waarvan geen steen op de andere zal worden gelaten. Ze durven zich niet "buiten de schare" te begeven, of door Jezus "terzijde" te worden genomen (Vgl. Marc.7:33, 8:23 en 26).

Hoe heerlijk eenvoudig gaat het verhaal in de bijbel verder: "De man ging weg, waste zich en toen hij terugkwam, kon hij zien" (Joh.9:7). "Hoe zijn je ogen opengegaan?" vroegen de buren hem (Joh.9:10). "Hij zei: Door iemand die Jezus heet" (Joh.9:11). Later vroegen de Farizeeen hem: "Wat denk je van die man? En hij zei: Hij is een profeet" (Joh.9:17). Later zei hij: "Hij is een van God gezondene" (Joh.9:33).

Jezus zou nog meer voor hem gaan betekenen dan profeet of gezondene. Nadat hij "was uitgeworpen" zou hij Jezus als Heer ontmoeten en Hem "zien" van "aangezicht tot aangezicht" (Joh.9:38 en 39). Dit is het deel van wie Babylon verlaat en het aandurft de "bron van levend water" te zoeken. Dan wil je maar een ding: bij de Heer te zijn en Hem te zien (vgl.Ps.27:4). Als Jakob (Gen.32:22). Als Mozes en Manoah (Ex.24:10, Richt.13:22). Als Job en Jesaja (Job 42:5, Jes.6:5). Ja, als al die anderen.

Het komt aan op onze "werken" of we zullen "zien" of niet. Als onze werken Hem behagen, zullen we "zien" en "ingaan". Want, zegt Jezus, "Ik ken jullie werken: Ik heb jullie dan ook een open deur gegeven, die niemand kan sluiten, want jullie hebben Mijn woord bewaard en Mijn naam niet verloochend" (Op.3:8).

DE OPWEKKING VAN LAZARUS

Johannes 11:1-44

Het zevende wonderteken dat Johannes beschrijft, is het laatste dat de Heer Jezus verrichtte tijdens Zijn rondwandeling in dit "dal van diepe duisternis". Net als in Johannes 4, waar op het "zevende uur" de "koorts" moest wijken van de "jongeling" die op sterven lag, is ook hier sprake van verlossing van de vloek van het "stervende te moeten sterven" (Gen.2:17). Een "gestorven Lazarus" wordt uit het "graf" geroepen en verlost van alle "banden van de dood" (Joh.11:43 en 44, Ps.18:4-20). Wat een teken!

Johannes begint de geschiedenis als volgt: "Er was iemand ziek, Lazarus van Bethanië (=huis van vijgen), het dorp van Maria en haar zuster Martha" (Joh.11:1).

Bethanie, huis van vijgen. In de bijbel duiden vijgen altijd op genezing. Adam en Eva bedekten hun naaktheid met vijgebladeren, toen ze van "de boom van kennis van goed en kwaad" hadden gegeten (Gen.3:7). Ze hadden genezing nodig. Toen koning Hizkia ten dode toe ziek werd, moest hij een vijgenkoek op de zieke plek leggen (Jes.38:1-21). Zacheus (=de reine) klom in een "vijgeboom", omdat hij Jezus wilde zien. Daarom wilde de Heer Jezus bij hem "in huis" komen (Luc.19:1-10).

Maar wat is er met Gods volk gebeurd? Het is geworden tot een "korf zeer slechte vijgen, zo slecht dat ze niet te eten zijn" (Jer.24:2). Gods "vijgeboom is tot een geknakte stam gemaakt" (Joel 1:7). Ze is "door de sprinkhaan opgevreten" (Amos 4:9). Ja, nu staat er in het Babylon, dat stenigt wie tot haar gezonden worden, een boom, vól blad maar zonder vruchten, een onvruchtbare vijgeboom, die nooit meer vrucht zal voortbrengen (Marc.11:11-14). Bethanie, het dorpje op de "Olijfberg", is een "huis van vijgen", een plaats van genezing (vgl. Jer. 33:6-9).

Waarop wijst het "huis" van "Martha", "Maria" en "Lazarus"? (Joh.11:5). Op de ware, niet door mensen gemaakte Gemeente. Daar schenkt Hij genezing! In dit "huis" zitten talrijke "gasten", die eigenlijk niet bij het huis horen. Ze zijn gekomen om Jezus' woorden te horen en te genieten van wat hun wordt voorgeschoteld. Ze zijn alleen gekomen om te ontvangen!

In dit "huis" zijn dus "Martha's", die "door het vele bedienen helemaal in beslag worden genomen" en die "zich bezorgd en druk maken over van alles en nog wat" (Luc.10:40-41). Er zijn ook de "Maria's", die hebben meegeholpen met de voorbereidingen, maar die zodra Jezus iets zegt, gaan zitten. Niet zitten, zoals de vele gasten dat doen, maar ze gaan zitten om Zijn Woord in te drinken. Ze kiezen "het beste deel, dat nooit meer kan worden ontnomen" (Luc.10:42).

Wat was er toch met Lazarus gebeurd? "Lazarus" die "de Heer liefhad", was "ziek" geworden(Joh.11:1-4). Net als Job was hij "mannelijk" en rechtvaardig (Job 1:1). En juist daarom moest ook hij, net als Job, door een proces heen van "ziekte" en "sterven", om ten volle aan het doel te kunnen beantwoorden waartoe God hem had geschapen. Want "ziekten" als die van Job en die van Lazarus, zijn niet om te overlijden maar om God te eren (Joh.11:4).

Lazarus is namelijk een beeld van de "volheid van Christus", van Zijn Lichaam van vele zonen, die weten, dat Jezus de opstanding en het leven is. Hij had deze woorden niet toegepast op een verre toekomst, zoals de "vrouwen" dat hadden gedaan, maar op het heden, op zichzelf (vgl. Joh.11:24). De Man van Nazareth werd zijn leven! Jezus werd voor hem de "Ik ben"! Daarom had de Heer Jezus juist hem zo lief (Joh.11:4 en 35). Wat een goede leerling was hij gebleken! Hoe dicht was Lazarus bij de Heiland komen te staan! Jezus, zijn opstanding, zijn leven! Als David kon hij juichen: "Zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen; want u geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk, want u maakt mij het pad des levens bekend" (Ps.16:9-11).

Hoe verduisterd is het denken van de mens, die gelooft, dat "Lazarus" (=die God helpt) "dood" zou zijn. Lazarus leefde! Jezus was zijn opstanding, zijn leven. De vele Joden, die met de vrouwen naar het graf waren gegaan om hem te bewenen, waren dood! (vgl. Mat.8:22). De doden beweenden de levende Lazarus! (Joh.11:33-38). Daarom, "bij Zichzelf verbolgen, ging Jezus naar het graf en zei: Neem de steen weg!" (Joh.11:38). In Zijn ogen sliep Lazarus alleen maar (Joh.11:11-12).

Volgens Jezus leefde Lazarus nog, ook al was hij gestorven (Joh.11:25). Tot de discipelen had Hij gezegd: "Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga erheen, om hem uit de slaap te wekken" (Joh.11:11). Wat een teken! "Opwekking" uit de "slaap", om de Heer te "zien" gelijk Hij is, hier en nu! Het is een groot geheimenis, dat "Christus" zal "lichten" over wie "ontwaakt uit de slaap" en "opstaat uit de dood".

Er zijn talrijke schaduwbeelden die daarvan getuigen. Nadat Jakob in slaap was gevallen, ontwaakte hij in de geestelijke wereld en aanschouwde met zijn geestesoog de volheid van de Zoon des mensen op een plaats, die hij Bethel noemde: Huis van God (Gen.28:10-19, 48:3). Ook de profeet Zacharia zou de volheid van Christus zien, nadat hij was gewekt "zoals men iemand uit de slaap wekt" (Zach.4:1-14). Dit is een "opwekking", een "opklimming", die in het heden plaats vindt! Dit is de opstanding die in werking treedt, als het "vlees" en het "bloed" van de "zoon des mensen" wordt "gegeten". Hij zegt: "Wie Mijn woord hoort en de Vader gelooft, heeft "aionisch" leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. De ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de zoon van God zullen horen en die haar horen, zullen leven" (Joh.5:24-25).

Eeuwen lang is Gods volk "in kerkerholen geboeid en in gevangenissen weggeborgen; ze werden ten roof en er was niemand die zei: Geef terug" (Jes.42:7 en 22). De "kerker", het "vlees", kan de "Lazarus" niet langer gevangen houden! Dit woord wordt werkelijkheid: "Ik, de Heer, ben je Verlosser. Wees niet bang, want Ik ben bij je. Tegen het noorden zeg Ik: Geef hier! En tegen het zuiden: Laat los!" (uit Jes.43). "Lazarus, kom naar buiten". Kom uit het "graf". Sta op uit de "dood". Verrijs uit de sfeer van het vlees. "En hij kwam naar buiten, de voeten en handen gebonden met grafdoeken, en met een zweetdoek om zijn gezicht gebonden" (Joh.11:44).

Zo zag "Lazarus" eruit, "in doeken gewikkeld", als teken van de "Zoon des Mensen", die aan handen en voeten gebonden is en waarvan het gelaat was ingekapseld. Hij komt uit het graf!

Toen Jezus, het "Hoofd", uit het graf verrees, lag de doek, die om Zijn gezicht was gewonden, niet bij de andere doeken, maar apart opgerold op een andere plek" (Joh.20:7). Opgerold! Het "Hoofd" was opgestaan! Zijn werk in het vlees was volbracht. Hij was "opgewekt" als "eersteling van hen die ontslapen zijn" (1Cor.15:20). Velen zouden Hem volgen. Hij is immers de eerstgeborene van vele broeders (Rom.8:29). Ja, het hele "lichaam van Christus" zal volkomen worden bevrijd van alle banden van "de dood".

De Heer zei: "Maakt hem los en laat hem gaan" (Joh.11:44). Wat een teken! Wat een perspektief! Is het u te wonderbaar? De Heer Jezus zegt: "Verwonder u hierover niet, want er komt een tijd, dat allen die in de graven zijn, naar Mijn stem zullen horen en ze zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel" (=ter correctie, Joh.5:28-29). Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

JEZUS VERSCHIJNT AAN HET MEER VAN TIBERIAS

Zie Johannes 21:1-14

De wonderbare visvangst is het achtste en laatste wonderteken dat door Johannes wordt beschreven. Het getal acht duidt op nieuw leven, opstandingsleven. Tijdens de zondvloed waren er acht zielen in de ark (Gen.6, 1Petr.3:10-22). In Israel moest al wat mannelijk was besneden worden op de achtste dag (Ex. 22:29-31). De westkant van de tabernakel, die bestond uit zes planken, werd acht planken breed door toevoeging van twee hoekplanken (Ex.26:22-25). Acht wondertekenen dus in het evangelie van Johannes.

Toen de Heer Jezus het eerste teken deed en "water" in "wijn" veranderde, openbaarde Hij Zijn heerlijkheid (Joh.2:11). Nu, in dit achtste wonderteken, openbaart de Heer Zichzelf voor de "derde" keer, nu aan "zeven" discipelen (Joh.21:2, 14).

Nadat Petrus had gezegd: "Ik ga vissen", zeiden zes anderen tot hem: "We gaan mee". Ze vertrokken, maar er werd die nacht niets gevangen (Joh.21:3). En "toen het al morgen werd, stond Jezus aan de oever. Maar de discipelen wisten niet, dat het Jezus was. Hij riep: Hebben jullie soms iets om te eten? Ze antwoordden Hem: Nee" (Joh.21:4-5).

Allereerst dit: wat verlangde de Heer van deze "zeven" discipelen, die zich de hele "nacht" hadden afgetobd? Vroeg Hij om "brood", zoals Hij gedaan had, toen Hij bij het vierde wonderteken zei: "Geeft jullie hen te eten"? (Mat.14:16). Nee, Hij vroeg om prosphagion: iets dat bij brood dient te worden gegeten. Hij vroeg om vis. Tot hun beschaming moesten ze zeggen, dat ze niets hadden. Zelfs niet na een lange "nacht" vissen.

Later zouden ze zien, dat Jezus wél prosphagion had. Want "toen ze aan land gekomen waren, zagen ze brood liggen en een vuurtje met vis erop" (Joh.21:9). We weten, dat Jezus van Zichzelf zegt: "Ik ben het brood des levens" (Joh.6). Dat er "brood" was bij de Heer Jezus, toen de discipelen bij Hem "aan land" kwamen, is dus duidelijk. Maar er was ook "vis" bij. Het Griekse woord, dat daar gebruikt is, is opsarion. Het betekent bereide vis. De Heer Jezus was niet alleen het levende brood, dat uit de hemel neergedaald was (Joh.6:51). Hij was ook de eerste mensenzoon, die los was van alle "wateren beneden", die de "dood" was ingegaan en die op een "vuur" toebereid was om "gegeten" te worden.

Nu zijn we meteen gekomen bij de kern van dit achtste teken. Niet alleen de Heer Jezus zou prosphagion hebben, ook de "zeven" discipelen, die op Zijn aanwijzingen het net over de andere boeg zouden uitwerpen. Nadat ze erkend hadden niets te hebben, riep Hij: Gooi het net aan stuurboord uit, dan lukt het wel" (Joh.21:6).

Deze opdracht gold niet alleen voor de zeven discipelen, die destijds waren gaan vissen. Die geldt voor alle discipelen van de Heer, die tot erkenning komen, dat ze geen "vis" hebben na de hele "nacht" te hebben gevist. Voor hen geldt ook om het over een andere boeg te gooien. Voor hen is de belofte, dat het dan wel lukt. Ook al komen deze woorden van een schijnbaar onbekende! Want, hoewel de discipelen jaren lang bij Hem waren geweest, wisten ze niet, dat het Jezus was (vgl.Marc.3:14, Joh.21:4, 7 en 12).

"Ze wierpen dus het net uit en konden het niet meer trekken vanwege de menigte vis. Toen zei de discipel die Jezus liefhad tot Petrus: 'Het is de Heer'. Petrus die dat hoorde sprong toen het water in. De anderen kwamen met de boot en sleepten het volle net achter zich aan" (Joh.21:6-8). En toen ze aan land kwamen zagen ze bij Jezus dat vuurtje met "vis erop" en "brood". Jezus zei toen: Breng ook wat van de vis die jullie net gevangen hebben. Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het net niet" (Joh.21:10-11).

Elk woord van het tot nu toe gelezen bijbelgedeelte is geladen met diepe betekenis. We beperken ons tot het verduidelijken van een enkel detail. Opvallend is, dat de gevangen vis wordt aangeduid met twee verschillende Griekse woorden. In de verzen 8 en 11 gebruikt Johannes het woord ichtus (=een nog levende vis). Maar de Heer vraagt om opsarion (=bereide vis). Een ichtus is dus nog geen toespijs. Een opsarion is dood en gebakken. "Hebben je wat te eten? Hebben julle prosphagion, iets voor bij het brood?" "Breng ook wat van de opsarion die jullie net gevangen hebben". Jezus vraagt om "vis" die kan worden "gegeten".

Nu een volgend punt: waarom "153 grote vissen"? Wat zou de reden zijn, waarom dit getal zo nadrukkelijk wordt genoemd?

Allereerst is het 144+9: het vierkant (=perfectie) van "twaalf" (12x12) en het vierkant van "drie" (3x3). Twaalf is het bijbelgetal van geroepen zijn tot koninklijk priesterschap. Drie is het getal van volledigheid.

Bovendien is 153 de som van alle getallen van 1 tot en met 17. In hen is de betekenis van het getal 1 vervuld, en van 2, van 3, van 4, van 5, van 6, van 7, tot en met 17! Ze worden "toespijs", "gebakken vis" bij "brood", "zonen Gods" naar wie de hele schepping reikhalzend uitziet (Rom.8:19).

De verschijning van de Heer Jezus aan het meer van Tiberias en wat daarbij gebeurde is daar een teken van. Er worden 153 grote vissen uit hun element gehaald om met Hem te "sterven", om "bereid" te worden tot "toespijs" op "vuur". Ze worden als "in een oven gloeiend gemaakt" en zijn voltallig, onberispelijk, smetteloos, eerstelingen voor God en voor het Lam (Op.1:15, 14:5). Voltallig en onberispelijk!

Dat wordt benadrukt door het eindgetal van de reeks van 1 tot en met 17. Zeventien is de som van tien en zeven. Tien (als aantal) duidt op een kwantitatieve volheid; zeven op een kwalitatieve volheid. Aan deze "153 grote vissen" ontbreekt er niet een! En bovendien zijn ze allemaal zonder uitzondering gekomen tot gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon (Rom.8:29-30). Zeventien! Kwalitatief en kwantitatief vol!

"En Jezus zei tot hen: 'Kom, eet iets'. Geen van de discipelen durfde Hem te vragen wie Hij was. Want ze begrepen, dat het de Heer was" (Joh.21:12). Kom eten! Van Hem. Van de toespijs op het vuur, dat er al was.

Eerst hadden ze met Hem het "lam", "bittere kruiden" en "ongezuurd brood" gegeten en "wijn" gedronken. Dat was tijdens Zijn laatste paschaviering (Luc.22:14-38). Nu vraagt Hij hen om te komen ontbijten" (Joh.21:12, letterlijk). Na het avondmaal komt er een ochtendmaal op "de nieuwe dag".

Maar de Heer gaat nog verder met de Zijnen. Later zou Hij zeggen: "Ik sta aan de deur en Ik klop. Wie naar Mijn stem hoort en de deur opent, bij hem zal Ik binnenkomen en een middagmaaltijd met hem hebben en hij met Mij" (Op.3:20). Ja, uiteindelijk zullen we met Hem mogen "eten" in het volle licht van "de nieuwe dag". Dank U, Heer!