"De Heer
zal uw uitgang
en uw ingang bewaren,
van nu aan tot in eeuwigheid"
(Ps.121:8).
De feesttijden van de Heer typeren op schitterende wijze, hoe God Zijn volk uit- en inleidt. Ze worden uitvoerig besproken in Leviticus en in Deuteronomium. De cyclus ziet er als volgt uit:
In de Hebreeënbrief staat, dat alles in de bijbel een schaduw is van nog te komen realiteiten (Hebr.10:1). Eerst komt het natuurlijke, dan het geestelijke (1Cor.15:46). Eerst zichtbare typologie, dan de geestelijke realiteit (2Cor.4:18).
Overal in de bijbel is dat een duidelijk principe. Eerst de oude schepping, dan de nieuwe. Eerst Eden met de boom des levens, dan het nieuwe paradijs met het geboomte des levens. Eerst een stenen tempel, dan een hemels heiligdom. Eerst aardse hogepriesters, dan Jezus als hemelse hogepriester.
Dit principe geldt natuurlijk ook voor de feesttijden van de Heer. Eerst het Joodse pascha met een lam, dan de vervulling ervan met het Lam Gods. Eerst het rituele pinksterfeest, dan de uitstorting van Gods Geest op discipelen van de Heer. Eerst het loofhuttenfeest in type, dan de betekenis en inhoud ervan voor wie "in Christus" is.
De eerste feesttijd van de Heer is het pascha, in de eerste maand. Israël herdacht daarop de exodus uit Egypte. Het was een nieuw begin, een heerlijke bevrijding van het slavenwerk voor farao (Ex.3:7-8, 12:1-2).
Men ging op weg naar een beter land, met onderweg dagelijks brood uit de hemel en water uit de Rots (Ex.16, 1Cor.10:4). De wolk van Gods heerlijkheid ging hen voor van de ene plaats naar de andere (Ex.13:21-22). Israël zou niet meer als slaaf voor een farao hoeven te zwoegen, maar voortaan Jahweh mogen dienen als een afgezonderd, heilig volk (Ex.4:22-23).
Nu staat op identieke wijze iedere gelovige aan een nieuw begin, als hij zich uit "Egypte" laat leiden. Dan wordt hij bevrijd van de slavernij van het vlees en dan begint er voor hem een "nieuw" leven, als lid van een "heilige natie" (Ef.2:5, 2Petr.2:9).
Om uit Egypte te worden geleid, moest Israël vijf dagen een lam in huis nemen en het daarna slachten (Ex.12:3-6). Het moest zonder gebreken zijn, mannelijk, volwassen, als ons paschalam, Jezus (Ex.12:5, 1Cor.5:7, Joh.1:29, 1Pet.1:18-19). Het bloed ervan moest aan beide deurposten en aan de bovendorpel gestreken worden en het vlees binnenshuis in de nacht gegeten worden met ongezuurd brood en met bittere kruiden.
En wat zou God dan doen? In de NBG-vertaling staat: "Dan ga Ik jullie voorbij". Maar in de grondtekst staat: "Dan kom Ik over jullie". "Ik zal beschermend over jullie komen en zal de verderver beletten om in jullie huizen te komen" (Ex.12:13,23).
Zo is de Heer ook voor ons als een beschuttende schaduw, als wij het Lam "vijf dagen" "in huis nemen", het "bloed" van het geslachte Lam aanwenden en het "binnenshuis" "eten" "in de nacht" (Ps.91:1-10, 1Cor.5:7 Joh.6:51,53,54,57,58). Wat en symboliek! Zo verlost God ons uit "Egypte", maar dan in geest en waarheid.
We weten, dat het Lam Gods de zonden van de wereld wegneemt (Joh.1:29). Het bloed van dit zondoffer werd geplengd bij een altaar.
Het bloed van het pascha-lam laat echter een ander aspect zien: het dient ter verlossing van "Gods volk" in "Egypte, het domein van het "vlees". Het bloed wordt nu gestreken aan ieders huis daar (Ex.12:7).
Op de avond van Zijn laatste pesachmaaltijd met Zijn leerlingen zei Jezus: "Ik heb vurig begeerd dit pascha met jullie te eten, eer Ik moet lijden" (Luc.22:15). Waarom? Omdat Hij er de geestelijke vervulling van ging geven. "Denk dan niet meer aan het lam van toen, maar aan Mij. Ik bevrijd jullie van het ware "Egypte", van de slavernij van het "vlees" (Joh.6:54, 8:36).
Hij stelde dus geen nieuwe rite in, met brood en wijn. Hij maakte het "oude" pascha "nieuw". Hij verhoogde het tot een geestelijke realiteit. "Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt zal leven. Ik zal hem dan opwekken ...." (Joh.6:54-56).
Weinigen kennen deze "nieuwe" wijze van "Hem eten". Paulus moest al tegen de Corinthiërs zeggen: "Wanneer jullie bijeenkomen, is dat niet het eten van de Heer" (1Cor.11:20). Ze deden dat nog steeds "oud", als rite, uiterlijk, ziels-vleselijk, als onmondigen in Christus (1Cor.3:1). Dat bracht geen waarachtig leven met de Heer en met elkaar (1Cor.10:14-22). Dus was er correctie nodig (1Cor.11:29).
Dat geldt nog steeds voor ieder die "oud" en ceremonieel blijft denken en handelen. De "oude" tekenen gelden tijdelijk, totdat het "nieuwe" komt (vgl. Hebr.8:7,13). "Zo dikwijls jullie dit brood eten en de beker drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer totdat Hij komt" (1Cor.11:26). Totdat Hij in ons komt!
"Want", zegt Hij Zelf, "Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, dan zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij" (Op.3:20). Dan eet en drinkt Hij met ons en wij met Hem "nieuw" (Mat.26:29). Dat is méér dan een ceremonie.
We lezen, dat tijdens de viering van het pascha de Israëlieten klaar moesten staan om meteen Egypte te verlaten (Ex.12:11). Wie nu Jezus eet en drinkt om uit het "slavenhuis" te worden verlost, moet ook meteen op weg!
Hij wordt dan eindelijk vrij van de ban van het "vlees", verlost. Dat bedoelt God niet voor later. Het is voor hier en nu!
Tegelijk met het pascha begon het feest van het ongezuurde brood (Ex.12:17). Ze vormden samen één geheel: "Het feest van de ongezuurde broden dat pascha genoemd wordt, naderde" (Luc.22:1). Het pascha duurde één dag, het feest van de ongezuurde broden zeven dagen meteen daarna (Lev.23:5-6).
Wat "oud zuurdeeg", "gezuurd" en "ongezuurd brood" is, legt Paulus uit: "Een beetje zuurdeeg maakt het hele deeg zuur. Doe al het oude zuurdeeg weg. Want Christus is als ons paaslam geslacht en dat kunnen we niet vieren met "oud" zuurdeeg, met zuurdeeg van slechtheid (het kwade) en boosheid (=het lage), maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid" (1Cor.5:6-8).
"Oud" zuurdeeg wijst op aardsgericht religieus denken en doen, op "verzuring" door "oude" leringen. In de tijd van Paulus was dat het Joodse wetticisme. Hij zei: "De redenering (om de "oude" besnijdenis te verplichten in het "nieuwe" verbond) kwam niet van Hem die u roept. Dat beetje zuurdeeg maakt op den duur alles zuur" (Gal.5:8-9).
Ook de Heer Zelf waarschuwde Zijn leerlingen voor het "oude" zuurdesem van de religieuze leiders in Zijn tijd (Luc.12:1). Dat Hij dat deed voor de leer van de Sadduceeën ligt voor de hand (Mat.16:6). Hun ideeën waren pertinent onwaar. Ze loochenden de opstanding en geloofden niet in het bestaan van engelen (Mat.22:23, Hand.23:8). De bovennatuurlijke wereld was voor hen taboe, hoe religieus ze ook waren.
Maar de Farizeeën! Zij waren zuiver in de leer. Zó zelfs, dat Jezus Zijn discipelen zei om te doen wat ze zeiden (Mat.23:3). Hun zuurdesem was hun gehuichel (Luc.12:1). Wat ze leerden was waar, maar ze leefden er niet naar (Mat.23:3). Van buiten leken ze rechtvaardig, maar van binnen waren ze vol huichelarij en wetsverachting, zei Jezus (Mat.23:28).
Dit alles is niet vreemd in het hedendaagse christendom. Er zijn talloze moderne "Sadduceeën" die geen oog hebben voor geestelijke realiteiten. Alles van het Woord van God wordt door hen aards geïnterpreteerd en vervleselijkt.
En bij moderne "Farizeeën" gaat het om uiterlijkheden en traditie. Met voorliefde spreken ze over vroeger, over de kracht van de eerste gemeente. Hun leer is waar, hun leven nèt echt, hun denkwijze aardsgezind, hun houding vijandig jegens iedereen die in geest en waarheid de Vader dient.
Dus voor het vertrek uit Egypte moesten de Israëlieten direct al hun oude zuurdeeg wegdoen en ongezuurd brood bakken (Ex.12:19,39). Meteen! Er was gewoon geen tijd om het te laten gisten (Deut.16:3). Dàt brood moesten ze "zeven dagen" eten.
Dat geldt voor elk kind van God. Al het "oude zuurdeeg" moet meteen weg om "zeven" dagen het "ongezuurde brood van reinheid en waarheid" te kunnen "eten". Maar wie treuzelt en draalt in "Egypte", verzuurt weer door de subtiele werking van dat "oude". Hij wordt dus niet vrij van "Egyptisch" denken en doen.
Dat geldt ook voor gemeenten of groepen: meteen vindt verzuring plaats, als men zelfvoldaan achterover leunt en wil blijven bij het "oude". De wolk van Gods zegenende aanwezigheid gaat verder. Aan wie met Hem verder trekt door de "woestijn", geeft Hij dagelijks het "nieuwe manna uit de hemel", waarvan het "ongezuurd brood" een teken was (Joh.6:51, 1Cor.5:6-8).
Pascha nieuw betekent dus voor ons, dat we denken aan het Lam. "Doe dit tot Mijn gedachtenis. Denk aan Mij!. Eet Mijn vlees en drink Mijn bloed".
Het feest van het ongezuurde brood is daarmee onlosmakelijk verbonden. Als we ervoor zorgen, dat er bij ons geen kruimel "oud gezuurd brood" meer kan worden gevonden, mogen we na het "pascha" "brood van reinheid en waarheid" blijven "eten", "zeven dagen lang". "Zeven dagen". Totdat "we, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem zijn toegegroeid, die het Hoofd is" (Ef.4:15).
Van alle gewassen werd gerst het eerst geoogst. Al in de eerste maand, de maand van het pascha, werden de eerste aren ervan al rijp. Deze werden van het land gezocht en op de morgen na het pascha als een eerste schoof omhoog bewogen (Lev.23:10-11).
In type spreekt deze handeling van wat er gebeurde bij de opstanding van "Christus als eersteling" (1Cor.15:20,23). Toen Jezus werd opgewekt, voerde Hij eerste "rijpe vruchten" mee (vgl. Dan.12:13, Ef.4:8). "De graven gingen open en veel lichamen van ontslapen heiligen werden opgewekt. En ze gingen uit hun graven na Zijn opstanding en verschenen in de stad" (Mat.27:52-53). Dat was een "eerstelingenschoof"!
Dit waren dus de drie hoogtijdagen van de Heer in de eerste maand: het pascha, het ongezuurde broodfeest en het bewegen van de eerste gerstschoof. De volle gerstoogst zou spoedig rijp zijn en al in de "derde" maand geoogst kunnen worden. Dat is de maand van het pinksterfeest, ook een feesttijd van de Heer voor Zijn volk.
In de derde maand vierden de Israëlieten, dat de hele gerstoogst was binnengehaald. Het werd het feest der weken genoemd (Ex.23:16, Deut.16:10). Het begon op de vijftigste dag na het pascha (Lev.23:15-16).
Dit alles loopt weer parallel met de nieuwtestamentische vervulling. Daar heet het feest pinksteren (pentekoste=vijftigste). "Na Zijn lijden heeft Jezus Zich veertig dagen levend vertoond" (Hand.1:3). Daarna voer Hij ten hemel en tien dagen later stortte Hij de heilige Geest uit op de wachtende discipelen, precies vijftig dagen na het Joodse pascha (Hand.2:1).
Wat zien we een geweldige oogst in Handelingen! Nu moeten we niet alleen letten op de aantallen mensen die tot geloof kwamen, maar op wat er geestelijk gebeurde. Wat een gezindheid werd er openbaar! "De menigte gelovigen was één van hart en ziel. Niet één zei dat iets van wat hij bezat zijn persoonlijk eigendom was: ze hadden alles gemeenschappelijk" (Hand.4:32).
Net zo reëel als Jezus "Zijn plaats innam aan Gods rechterhand" (Ef.1:20), zo reëel werden deze gelovigen "mede opgewekt en mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten" (Ef.2:6). Het gevolg was eenheid in de Geest, onbaatzuchtigheid, volharding en trouw. Wat een dag! Niet alleen voor Joodse gelovigen, ook voor Samaritanen (Hand.9:31). Ook voor heidenen (Hand.10:45).
Tijdens dit feest werd er niet één schoof bewogen, maar twee gerstebroden als eerstelingen voor de Heer (Lev.23:17). Dit heeft een diepe betekenis. "Twee" duidt altijd op de volheid van Christus, op de Zoon en de zonen, op het Hoofd en het Lichaam. Er zijn twee stenen tafelen (Ex.31:18), twee rijen toonbrood (Lev.24:6), twee cherubs die één zijn met het verzoendeksel (Ex.25:18-19), twee zilveren trompetten (Num.10:2), twee goede verspieders (Num.14:6), twee olijfbomen (Zach.4:3), twee stallen (Joh.10:16), twee getuigen (Op.11:3), het geboomte des levens aan beide oevers (Op.22:2).
Deze "twee" broden moesten "gezuurd" worden en na het "bakken" omhoog "bewogen" worden. Met andere woorden: het ware Lichaam van Christus zal een proces doormaken van "groei" en "rijping", van "dors-, wan- en maal"-ervaringen, van kneding tot "één deeg", van "doorzuring", "bakken" en "bewogen worden" naar "de hemelse gewesten".
Nu rijst meteen de vraag, wat voor zuurdesem hier wordt bedoeld. Dat van de Farizeeën en Sadduceeën? Oud zuurdesem van natuurlijk denken? Nee, nadrukkelijk staat er: "Jullie zullen een nieuw spijsoffer aan de Heer brengen" (Lev. 23:16). Er moest nieuw zuurdesem in die "twee broden": het zuurdesem van het Koninkrijk der hemelen.
Jezus vertelt daar deze gelijkenis over: "Het Koninkrijk van God is gelijk aan een zuurdesem dat een vrouw (=de ekklesia) nam en in drie maten meel deed (=in geest, ziel en lichaam), totdat het helemaaal doorzuurd is" (Mat.13:33, Luc.13:20-21).
Dus, de gehele Gemeente zal eens helemaal doortrokken zijn van het "nieuwe" van Gods Koninkrijk en "omhoog worden bewogen"! Van "het oude" wordt niets een plaats gegeven in de hemelse gewesten: dat hoort te zijn weggedaan bij het pascha (1Cor.5:6-8). Alleen wat is doortrokken van "het nieuwe" wordt verhoogd.
Dorstige zielen hebben ontdekt, dat ook pinksteren persoonlijk kan worden ervaren. Velen van hen geloofden, dat we terug moeten naar de kracht van de eerste gemeente. Maar dat is niet het doel. Wat we in Handelingen lezen was het begin van de pinksterdag. Jezus stuwt nu Zijn gemeente niet terug naar het begin, maar naar de volle pinksterdag en dan naar het beleven van het loofhuttenfeest, waarvan de heerlijkheid alles uit het verleden zal overtreffen.
We zullen van deze weg tot dat heerlijke loofhuttenfeest niets ervaren, als we pascha en pinksteren veronachtzamen. Want dan doen we steeds weer "jonge wijn" in "oude zakken". Die "zakken" zullen weer scheuren en "de nieuwe wijn" gaat dan steeds weer verloren. O, wisten we maar, wat de Heer bedoelt met "nieuwe wijn" en "nieuwe zakken" (Luc.5:37-38). De "twee broden", die de Israëlieten op het pinksterfeest "bewogen", waren nieuw (Lev.23:16). Dat is: verheven, hemels, in geest en waarheid.
Laten nu wij ons laten veranderen van "oud" naar "nieuw". Laten we "nieuw" gaan denken en leren te wandelen in "nieuwheid des levens" (Rom.12:1-2). Dan wordt het ware "pascha" een feest voor de Heer. Dan kunnen ook wij pinksteren leren ervaren met grote vreugde en rust (Deut.16:9-11, Lev.23:21), zorgen "voor de arme en de vreemdeling"(Lev.23:22) en uitzien vol verwachting naar de zevende maand.
Nu de zevende maand. Die werd ingeleid door trompetgeschal. God had Mozes opdracht gegeven twee zilveren trompetten te laten maken (Num.10:2). "Twee" (=de volheid van Christus). "Van zilver" (=verzoenend, zie b.v. Ex.30:12-16).
Die "twee zilveren bazuinen" zijn dan ook dienstknechten van God, die Zijn universele verzoeningswerk hebben aanvaard en dat kunnen proclameren. Ze spreken op "de eerste dag van de zevende maand" woorden als trompetstoten om het volk van God voor te bereiden op de komende climax: het loofhuttenfeest. "Op de eerste dag van de zevende maand moet u een sabbat houden en die aankondigen met bazuingeschal" (Lev.23:24).
In Numeri 10 lezen we, dat er in de eerste plaats op de trompetten moest worden geblazen om het volk bijeen te roepen (Num.10:2).
Ze bazuinen uit: "Bedenk de dingen die boven zijn" (Col.3:2). "Bereid de weg voor de Heer, onze God" (Jes.40:3). "Erken uw overtredingen" (Jes.58:1). "Draaf niet langer, ieder voor zijn eigen huis" (Hag.1:10). "De tijd is voorbij voor mooie preken en sussende woorden in godshuizen. Het is tijd om ons te bekeren van alle werken van dood formalisme en om ons te verzamelen in geest en waarheid".
Ten tweede riepen de trompetten het volk op om verder te trekken (Num.10:2-8). God zei tot Jozua: "Mijn knecht Mozes is gestorven. Maak je gereed en trek over de Jordaan met dit hele volk naar het land dat Ik geef" (Joz.1:2).
En ook nu roepen de bazuinen van God Zijn volk op om verder te gaan. Wie "oren hebben om te horen" vernemen blij verrast hun geluid. Ze weten, dat grotere dingen staan te wachten. Ze waren blij met de wolk, met het manna in de woestijn en het water uit de Rots. Maar nu komt er meer: "een land" met rivieren, beken, bronnen en meren. Geen barre droogte meer, maar regen op zijn tijd en elke morgen frisse dauw. In plaats van hitte en onvruchtbaarheid op "aarde" komt er leven in overvloed in het Koninkrijk der hemelen op aarde (Mat.6:10). Breek op! We hebben lang genoeg gedraald.
Ten derde werd er op de trompetten geblazen, als het volk ten strijde moest trekken (Num.10:9). Er komt "oorlog in de hemel" (Op.12:7).
Ja, er komt donkerheid over de "aarde" en oorlog in de "hemel" (Op.12:7). "Hemel en aarde" zullen beven en "elke steun en stut zal wegvallen" (Jes.3:1-7). Maar in "de Schuilplaats" is er nieuwe "wijn", "melk" en "levend water" (Joël 3:17-18). "Blaas de bazuin in Sion en maak alarm!" (Joël 2:1). En bazuin het uit: "Wees krachtig in de Heer. Doe de wapenrusting Gods aan om te kunnen standhouden tegen de verleidingen van de duivel". Want daartegen moeten wij strijden! "Niet tegen vlees en bloed, maar tegen geestelijke overheden en machten" (Ef.6:10-13). De "twee" trompetten roepen op om de goede strijd te strijden, innerlijk, de geestelijke.
In onze dagen hebben er vanuit verschillende kanten trompetten geklonken. Maar weinigen maakten zich volkomen klaar. Hoe kwam dat? Eén van de redenen is, dat alleen "priesters" op zilveren trompetten mogen blazen (Num.10:8). Alleen zij geven een helder signaal. Paulus zei: "Als een bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie maakt zich dan klaar voor de strijd?" (1Cor.14:8). Dat geldt ook, als er liefdeloos wordt "gebazuind" als "schallend koper" (=oordelend, 1Cor.13:1).
God Zelf zal voor "zilveren" "bazuinen" zorgen! Hun woord van verzoening zal zijn "met gezag en niet als dat van de schriftgeleerden" (Mat.7:28-29). Ze spreken een taal, die alleen verstaan wordt door wie "hongert en dorst naar de gerechtigheid" (Mat.5:6).
Maar wie geestelijke realiteiten op aardse wijze willen blijven uitwerken en wéér het hemelse in een "oud vat" willen doen, zullen in afgrijzen hun oren afwenden en schreeuwen: "Kruisigt hen". Dat kunnen we lezen in Openbaring 11:1-10.
Op de tiende van de zevende maand deed de hogepriester verzoening over alle zonden van heel Israël (Lev.16 en 23:27). Daarvoor had hij twee bokken nodig. De ene werd geslacht en het bloed ervan werd gesprenkeld op het verzoendeksel in het heilige der heiligen. De andere werd de woestijn ingestuurd, nadat de hogepriester met zijn handen op de kop van het dier alle ongerechtigheden had beleden. Zo werd verzoening gedaan voor alle zonden van het volk (Lev.16:34). Opnieuw het getal twee: twee offerdieren, de volheid van Christus, de Zoon en de zonen.
Het geslachte offerdier is duidelijk een beeld van Jezus, de Zoon. "Het heeft God behaagd in Hem woning te maken en door Zijn bloed alle dingen weer met Zich te verzoenen" (Col.1:20). Hij is "met Zijn eigen bloed eens en voor altijd binnengegaan in het heiligdom in de hemel, sprenkelde daar als eeuwige hogepriester Zijn eigen bloed en heeft eeuwige verlossing verworven" (Hebr.9:12,14,24).
Dit grote verzoeningswerk is nog lang niet ten volle openbaar geworden in de gemeente van Christus, laat staan daarbuiten. Dat gebeurt wèl, als de "tweede bok" (=de zonen) zich "de woestijn" in laten sturen als "levende, heilige en Gode welgevallige offers" (Rom.12:1).
Die zonen vormen een priesterlijke natie en zullen "de ongerechtigheid tegen het heiligdom begaan wegdragen" (Num.18:1). Ze "lijden voor het volk en vullen in hun vlees aan wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus ten behoeve van de Gemeente" (Col.1:24). Voor haar geeft God hun "de bediening van verzoening" en vertrouwt Hij hun "het woord van verzoening" toe (2Cor.5:18-19).
De grote verzoendag vond plaats op de tiende van de zevende maand (Lev.23:27). De tijd tussen het blazen op de trompetten en de grote verzoendag is dus tien dagen.
Het getal tien duidt in de bijbel vaak op beproeven, testen. Enkele voorbeelden? De grootste test aller tijden zijn de tien geboden. In Daniël 1 vers 12 lezen we: "Neem toch met uw dienaren gedurende tien dagen de proef". Jezus zegt tot de gemeente van Smyrna (=mirre, bitterheid): "Jullie zullen een verdrukking hebben van tien dagen" (Op.2:10). De discipelen wachtten tien dagen op de uitstorting van de heilige Geest. Het lijdt dan ook geen twijfel, dat er een tijd aanbreekt, waarin lijden, testen en beproeven de volgelingen van Jezus niet zullen worden bespaard, als voorbereiding op de grote verzoendag en het loofhuttenfeest.
En wat moest het volk Israël doen voor de grote verzoendag? Zich verootmoedigen (Lev.23:27).
Ook nu moet het volk van God dat doen ter voorbereiding van de "grote verzoendag". Het is waar: door Jezus' bloed zijn we gerechtvaardigd (Rom.5:9). Maar is dat praktisch volkomen doorgewerkt in het volk van God? Kennen en ervaren we ware heiligheid en reinheid in gedachten, woorden en daden? Velen hebben de overwinning over het vlees gepredikt. Sommigen hebben ervan getuigd. Maar tot op heden heeft de grote verzoendag haar vervulling in de Gemeente nog niet gevonden en is er nog steeds verootmoediging nodig.
Bij verootmoediging hoort bezinning in de stilte. Hoe vindt God, dat ik bezig ben geweest, aards of hemels? In hoe verre ben ik hervormd? (Rom.12:2). Hoe is het gesteld met de verandering naar Gods beeld en gelijkenis? Heb ik me lang genoeg als "aardse rups" ingepopt, om "vlinder" "van boven" te worden? Wat een prachtig beeld van de absolute afzondering om tot een metamorfose te komen! (vgl. Gal.1:12-17).
Wie veranderd wil worden van "van beneden" naar "van boven", moet dus alles wat hij geestelijk bezit in stilte en rust uitsorteren (Mat.13:48,52). Maar wie blijft rennen "voor z'n eigen huis, terwijl Gods huis verwoest ligt", kan deze gedaanteverwisseling niet ervaren. Wie zich niet verootmoedigt en niet alle vleselijke werken staakt, zal de "grote verzoendag" niet zien.
Wij christenen moeten ons daarom bekeren van elk dood werk, van elk traditiegebed en elk gewoonteoffer en van elk ijdel woord (Hebr.6:1, Jesaja 1 en Mat.12:36). De waarheid moet in ons gestalte krijgen en we moeten die gaan doen (Joh.3:21). Daarvoor moet je in de stilte komen, alleen met de Heer. Is dit voor u te moeilijk? Zijn de mensen of het werk te belangrijk? Broeder, zuster, aanbid toch niet langer "het werk van uw handen!" Het loofhuttenfeest komt er aan! En dan komt het er op aan wat we zijn, aards of hemels.
Het gaat hier niet alleen om een leven dat is vrijgemaakt van een bepaalde zonde of gebondenheid, van een onplezierig humeur of een slechte gewoonte. Het gaat hier om een leven, dat identiek is aan dat van Jezus, in "aarden vaten" van menselijk leem. Laat uw gebed zijn: "Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede in de hemel, maar ook op aarde, ook in mij". Stel u open voor de komst van Zijn koningschap! Laat het leven van Jezus in u groeien tot volle rijpheid. Dit is het leven van (en niet de kennis omtrent) het Koninkrijk der hemelen. Het is "Christus in u, de hoop der heerlijkheid", die nu "in u gestalte kan krijgen" (Col.1:27, Gal.4:19).
"De grote verzoendag" komt niet door vleselijke inspanning. Ook niet door alleen gebed, verootmoediging en het zoeken van Gods aangezicht. Dit alles is natuurlijk noodzakelijk en God zal oprechte gebeden verhoren en de weg tot volmaaktheid tonen.
Gods wijze is het offer van "twee" bokken: van Jezus, het Hoofd, en van de priesterlijke zonen. Er komt volledige verzoening tussen God en Zijn volk door het bloed van het Lam èn door het getuigenis van de Zijnen (Op.12:11). Het komt tot stand door Zijn Zoon èn door de bedieningen van de zonen. Zo verschijnt "het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van Zijn Gezalfde" (Op.12:10). Zo komt de ware grote "verzoendag", met spoedig daarna het hemelse "loofhuttenfeest". Dat is het heerlijke "feest van alle volheid", "opdat we vervuld mogen worden tot aan heel de volheid van God" (Ef.3:19, Naardense Bijbel).
Het loofhuttenfeest wordt apart besproken in de hierop volgende bijbelstudie.