Home page

Het
loofhuttenfeest

"Allen,
die in Israël geboren zijn,
zullen in loofhutten wonen"
(Lev.23:40-42).

INLEIDING

De feesttijden van de Heer typeren op schitterende wijze, hoe God Zijn volk uit- en inleidt. Ze worden uitvoerig besproken in Leviticus en in Deuteronomium. De cyclus ziet er als volgt uit:

    In de eerste maand:
  1. Het pascha (Ex.12:1-23, Lev.23:4-5)
  2. Het feest van de ongezuurde broden (Ex.12:18, Deut.16:3-4)
  3. Het bewegen van de eerstelingsgarve (Lev.23:10-14)

  4. In de derde maand:
  5. Het pinksterfeest (Ex.23:16, Lev.23:15-21, Deut.16:9-12)

  6. In de zevende maand:
  7. Het blazen op de bazuinen (Lev.23:24-25)
  8. De grote verzoendag (Lev.16, Lev.23:27-32)
  9. Het loofhuttenfeest (Ex.23:16, Lev.23:34-44)

In "Van pascha tot loofhutten" hebben we de weg tot het loofhuttenfeest besproken. Nu de zevende feesttijd van de Heer waarmee die weg eindigt, in de zevende maand van het jaar. Dan is de volledige oogst helemaal rijp en in schuren gebracht. Wat was het volk Israël blij!

We zullen nu "bezien", wat "het rijp worden" en "het binnenhalen" van "de volle oogst" in "de zevende maand" voor ons betekent, nu in geest en waarheid dus. Het is het beleven van ware eenheid en volle vreugde. Het is het ervaren van de volmaakte rust en heerlijkheid die God geeft. Het is het zien verschijnen van de Heer met als gevolg het herstel van alle dingen. Wat een feest!

HET FEEST VAN WARE EENHEID

Het loofhuttenfeest begon op de vijftiende van de zevende maand. Deze "zevende" feesttijd van de Heer is een prachtig beeld van de gemeenschap der heiligen, van ware eenheid. Elke Israëliet had maar één doel voor ogen: zich niet in "z'n huis", maar in "een loofhut" te richten op "de plaats die de Heer verkiezen zou" (Deut.16:15), op "Jeruzalem", "zeven" dagen lang (Lev.23:43).

Als wij nou eens konden beseffen wat dat allemaal betekent, dan zouden ook wij onze "huizen" gehoorzaam achterlaten, om ons eensgezind "te richten op het hemelse Jeruzalem" en ons dáár "verzamelen", in geest en waarheid. Een andere oplossing om te komen tot ware eenheid is er niet.

Velen houden deze eenheid voor onmogelijk. Ze blijven dan ook liever achter in hun menselijk-religieuze weldoortimmerde "huizen". Nu naar de "hemelse stad" van de levende God opgaan? Dat kan toch niet!

Maar bij God zijn alle dingen mogelijk! Hij heeft al lang het gereedschap gegeven om tot ware eenheid te komen: ware apostelen, profeten en evangelisten, "goede herders en leraars, die Gods kinderen stap voor stap verder helpen en samenbrengen, "totdat zij allen de eenheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon Gods bereiken" (Ef.4:13). Dan zijn ze "één van zin en één van gevoelen", "één in liefdebetoon, één van ziel en één in streven" (1Cor.1:10,2:16. Fil.2:2,5).

Velen zullen naar zulke "dienstknechten" niet luisteren (Joh.1:11, Mat.23:34-35). Ze blijven bij het "oude", in hun eigen "huis", in hun "traditionele gedachtengoed", in hun "kerk" of "samenkomst". Zo kun je God toch ook dienen! Ja, kerkelijke activiteit kan nodig zijn om het hart van een gelovige toe te bereiden, maar in zichzelf leidt dat niet tot de ware eenheid van al Gods kinderen.

Voor oprechte gelovigen is het dan ook een moeilijke tijd. Enerzijds moeten ze de goede herders ontvangen, anderzijds de misleiders afwijzen, waarvan er velen zijn uitgegaan (2Joh.7). Ze moeten het verschil leren zien tussen echt en namaak, tussen bedieningen van de Geest en "geestelijk werk" op menselijk initiatief en op ziels niveau (vgl.Fil.1:9).

Er waren in Jezus' dagen zeer geleerde schriftgeleerden, Farizeeën en Sadduceeën, maar ze waren geen goede herders (Mat.9:36,23). Ze brachten niet bijeen (Mat.23:13, Luc.11:23, vgl. Fil.2:2).

Goede herders doen dat wel, zonder enig bijoogmerk, onbaatzuchtig, met zuivere motieven. Ze zoeken niet hun eigen belang en eer (Joh.7:18). Ze wijzen net als Johannes de Doper van zich af, op Jezus (Joh.1:35-37). Hun boodschap is: "Kom, laten we optrekken naar de berg van de Heer, naar Sion, naar het huis van God, opdat Hij ons kan leren en opdat wij Zijn paden bewandelen" (naar Jes.2:3). Dat zijn herders die bijeenbrengen. Door hen zal het worden één kudde met één Herder" (Joh.10:16). Allen één! Eén in "Jeruzalem", één "het huis van de Vader" (Joh.14:2, 17:21). Dat is de eenheid, waar het loofhuttenfeest op wijst.

HET FEEST VAN VOLLE VREUGDE

God wilde dat het volk blij was op het loofhuttenfeest: "U zult u verheugen op het feest, u met uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd, met de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten wonen" (Deut.16:14).

Zo lang de Israëlieten Hem gehoorzaamden, leefden ze in vrede en voorspoed. Zodra ze ongehoorzaam waren, kwam er een sprinkhanenplaag, of droogte, hongersnood. Voor hen had het loofhuttenfeest dan geen betekenis meer. Er was geen oogst, dus ook geen feest, geen vreugde.

Hoewel de Gemeente van Christus als geheel dit feest nog niet heeft gevierd, waren er toch wel perioden in haar vroege geschiedenis, waarin ze een voorsmaak heeft ervaren van de vreugde ervan. Maar doorgaans geldt ook nu: "Verwoest is het veld, de aardbodem treurt, want het koren is verwoest, de most verdroogd, de olie weggeslonken. Ja, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht" (Joël 1:10-12).

"Wat klinkt dat negatief!", zullen sommigen denken. Maar wees eerlijk: is het niet zo, dat heden ten dage de blijdschap in veel gemeenten de vrucht van de heilige Geest niet kan zijn? Velen "ontsteken eigen vuur" (Jes.50:11). Dat is enthousiasme, een vrucht van de menselijke ziel, van "het vlees". Zo worden veel gelovigen afgeleid van de erfenis in de geest. Nogmaals: wees eerlijk. Waar wordt "het lied van de Heer" niet vervangen door in "Babel" gemaakte liederen?

Met "Babel" bedoelen we hetzelfde als wat het voor Israël betekende: gebondenheid in den vreemde. Toen Israël ongehoorzaam was, verloor het alles, de tempel incluis. Ook de kerk ging die weg op. Ook zij verloor haar heerlijkheid. Van haar verheven positie als "heilige natie en koninklijk priesterschap" verviel ook zij tot een natie van zondeslaven. Ze werd weggevoerd naar het "land" van háár ballingschap: naar "het vlees" en "de wereld", zonder ware blijdschap.

De Israëlieten kwamen dus in Babel terecht. En daar vroegen de Babyloniërs: "Zing voor ons eens een lied van Sion" (Ps.137:3). Maar hoe kun je nou een lied van de Heer zingen, een tempellied, op vreemde grond!" (Ps.137:4). Die tempel lag in puin. Er kon van blij zingen geen sprake zijn!

Babel is niet de stad van God. Het is de aardse namaak van Zijn hemelse stad. Alles is er nèt echt. Maar haar lot is bezegeld: ze is in wezen al aan het instorten (Op.18:2). Vandaar Gods oproep: "Ga uit, Mijn volk. Ook jullie hebben van haar wijn gedronken" (Op.18:3). Ontvlucht al het nèt echte. "Sta op en vertrek, want dit is het land van de ware rust niet" (Micha 2:10). "Houd niet vast aan het onreine" (2Cor.6:17).

Velen dachten daaraan gehoor te hebben gegeven. Ze verlieten hun kerken, verbraken vele banden, terwijl ze niet volkomen "de binnenzijde van de beker" reinigden (Mat.23:26). Het uittrekken uit Babel is allereerst een geestelijke zaak. Het heeft geen zin om een instituut waarin we zijn teleurgesteld, vol afkeer de rug toe te keren om ons aan een andere te binden.

Het uitgaan moet zijn een opgaan naar "Sion, de stad van de levende God", "het hemelse Jeruzalem". Als we ons willen hergroeperen, moet dat nu dáár gebeuren, in geest en waarheid. Dan zal God overvloedig vergeven (Jes.1:2-20).

Dan keert ware vreugde terug (Jes.65:18-19). Dan zullen liederen als Psalm 126 weer worden gehoord: "Toen de Heer de gevangenen van Sion deed terugkeren, was het of we droomden. Toen werd onze mond vervuld met lachen, onze tong met gejuich. Toen zei men onder de heidenen: "De Heer heeft grote dingen bij hen gedaan!" Ja, zo is het! Dan heeft de Heer grote dingen bij ons gedaan! Wat zullen we dan blij zijn!

HET FEEST VAN DE VOLLE OOGST

Voor de Israëlieten was het loofhuttenfeest "het feest aan het eind van het jaar, wanneer alle vruchten van de akker ingezameld zijn" (Ex.23:16).

Het is voor velen niet duidelijk, wat de akker is, die "koren, wijn en olie" zal voortbrengen. "De wijngaard van de Heer is het huis Israëls", Zijn volk (Jes.5:1-7). De aarde waarin het zaad gezaaid wordt, zijn zij die in Jezus geloven (Marc.4:1-20). En Paulus zegt: "Gods akker zijn jullie" (1Cor.3:9).

We weten, dat "de Vader de landman is" (Joh.15:1). Als wij Zijn akker zijn, dan zal Hij alles doen om ons tot grote vruchtbaarheid te brengen. Hij zorgt voor Zijn land als geen ander. Hij is verantwoordelijk voor de oogst. Daarom geldt voor ons, dat "de Heer Sion troost, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de tuin van de Heer. Blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied en geklank van gezang" (Jes.51:3).

Zo werkt God. Hij schept licht uit duisternis, leven uit dood, kracht uit zwakheid, vruchtbaarheid uit onvruchtbaarheid. Hij verandert de dorheid van Zijn volk in een lusthof. "De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis; ze zal welig bloeien en juichen, ja juichen en jubelen" (Jes.35:1-2). Er zal vreugde zijn om de grote opbrengst van Zijn land. "De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen" (Joël 2:18-27).

Het is altijd Gods bedoeling geweest, dat Zijn Gemeente vruchten zou voortbrengen door een aanhoudende groei in de Geest. Tot op heden kwam de Landman naar Zijn akker om te zaaien, te snoeien en te begieten, zonder iets terug te verwachten. Nu de oogsttijd nadert, komt Hij met maar één doel: om de vruchten van de Geest in Zijn volk te oogsten. Hij komt in het volste vertrouwen, dat Zijn tedere zorg edele vruchten zal hebben opgeleverd (vgl. Jes.5:4-5).

Wat men doorgaans voor vruchten aanziet, zijn vaak niet de vruchten die God verlangt. Mensen zien graag vruchten van het werk, van de boodschap, zichtbare resultaten van inspanning (Luc.16:15). God wil goede vruchten, vruchten van de Geest. Maar al te vaak worden produkten van menselijk werk aangezien als goede vruchten. Ze worden als Kaïns "vruchten der aarde" door God niet geaccepteerd (Gen.4:3).

Goede vruchten kunnen alleen worden voortgebracht na een bijbelse bekering. Het Griekse woord, dat als bekering is vertaald, is metanoia. Het betekent een verandering van denken. Het "oude" denken "van beneden" brengt dode, religieuze, traditionele, formele gebruiken voort en sleur, lege en ijdele woorden. "Reeds ligt de bijl aan de wortel van die bomen: iedere boom, die geen goede vruchten voortbrengt die aan de metanoia beantwoorden, wordt omgehakt" (Mat.3:8-10). Vandaar dat Jezus zegt tot alle gemeenten: "Ik ken jullie werken" en dat Hij tot vijf van de zeven gemeenten moet zeggen: "Bekeer je" (Op.2 en 3). "Ga nieuw denken". "Bedenk de dingen die boven zijn" (Col.3:2). "Word hervormd door de vernieuwing van je denken" (Rom.12:2).

Er staat ons een heerlijk loofhuttenfeest te wachten, want er komt een volle oogst van goede vruchten. "Zie, Ik zal koren, most en olie zenden, zodat jullie daarmee verzadigd worden" (Joël 2:19). Dat is wat!Te worden verzadigd met "liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing" (Gal.5:22)! Wat een oogst!

HET FEEST VAN VOLMAAKTE RUST

Alle feesttijden van de Heer stonden in verband met de sabbat (Lev.23:3,7,16,23,28). Het waren tijden, dat de Israëlieten rustten van het werk en zich verblijdden in de rust van de Heer. Die volmaakte rust gaat Gods volk kennen op het zevende feest in de zevende maand. En zoals de Israëlieten rustten aan het eind van de week, op de zevende dag, zo is het loofhuttenfeest de uiteindelijke volle rust na het "werken" van het volk van God.

De eerste dag van het feest was op de vijftiende van de zevende maand. Het werd zeven dagen gevierd (Lev.23:39). De laatste dag was de éénentwintigste. Omdat 21 het drievoud is van zeven, betekent dit stellig, dat de "volmaakte rust die blijft voor het volk van God" dan is aangebroken (vgl. Hebr.4:9).

De daaropvolgende dag (de tweeëntwintigste) was wéér een sabbat (Lev.23:39). Het was een extra dag bij de zeven feestdagen, een achtste. Het getal acht verwijst in de bijbel naar "nieuw leven", het leven in Christus. Ongetwijfeld duidt deze achtste dag op het feit, dat Gods doel met de mens bereikt is: er is een "nieuwe dag" begonnen, een "sabbat", een nieuwe periode van ongekende rust, de "dag des Heren".

In het oude testament vinden we talrijke heenwijzingen naar de rust van God. Enkele voorbeelden. De zevende scheppingsdag is een beeld van de "sabbatsrust, die blijft voor het volk van God" (Gen.2:2-3, Hebr.4:9-10). De naam Noach betekent rust en zijn "duif" vond een rustplaats (Gen.8:8-12). Ook de ark van het verbod vond na grote omzwervingen eindelijk een rustplaats (1Kron.6:31). Bij de inwijding van de tempel tijdens het loofhuttenfeest was Salomo's gebed: "Here God, sta op naar Uw rustplaats, U en de ark van Uw sterkte" (2Kron.5:3, 6:41).

Wij mogen ook "gaan tot in Gods rust" en er nu een rustplaats vinden (Hebr.4:1,6-7,10-11). Als dit ons verlangen is, vraagt God van ons een nauwgezette wandel in de geest, vol geloof, volharding en geduld. Zonder nauwkeurig te luisteren naar Zijn stem vallen we absoluut in dezelfde fouten als het natuurlijke volk Israël. Daarom zegt Hebr.4:1-2: "Laten we op onze hoede zijn, dat niemand van ons, terwijl nog een belofte van tot Zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. Want ook aan ons is het evangelie verkondigd, net als aan hun, maar dat was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging".

Elke keer weer stelt God Zijn kinderen in staat om Zijn rust binnen te gaan. Velen laten zich uitleiden uit het formele en het traditionele. Ze verlangen meer dan het leven in die woestijn. Ze zien uit naar het land der belofte. En de Heer is goed! Hij geeft dan "druiven van Eskol, vijgen en granaatappelen" aan ieder die gelooft als een Jozua, als een Kaleb. Ze ontdekken, dat het "beloofde land" een goed land is, vloeiend van melk en honing.

Maar ook nu weigeren velen te geloven, dat ze daartoe de kracht en de autoriteit kunnen ontvangen. Ook nu vertellen "tien" verspieders het volk, dat "het land" niet kan worden ingenomen (Num.13:3,31). Ze "verspreiden zelfs een kwaad gerucht over het land" (Num.13:32). Ze bekijken alles met menselijke ogen (Num.13:33). Daarom moeten verreweg de meesten terug, de "woestijn" in.

Tegelijkertijd heeft de Heer een nieuwe generatie op het oog, die naar de "twee" (Jozua en Kaleb) zullen luisteren, die zeggen: "Laten we gerust optrekken" (Num.13:30). "Laten we niet opstandig zijn. De Heer is met ons. We hoeven niets te vrezen" (Num.14:6-9).

Omdat Israël destijds niet naar de "twee" wilde luisteren en hen zelfs wilde stenigen, zond de Heer Zijn volk terug de "woestijn" in, "veertig" jaar lang. Hij zou hen daar op de proef stellen "om te weten wat er in hun hart is" (Num.14:10, Deut.8:2). In die jaren bleef de Heer goed voor hen. Dagelijks gaf Hij manna en zorgde Hij voor water uit de Rots, en nog veel meer.

De vraag is dus: wat gaan wij doen? Blijven we waar we zijn? Of staan we op uit het "stof" van de "woestijn", om onze "Jozua" te volgen, door de "Jordaan" heen naar het "beloofde land" in geest en waarheid? God roept ons op om in te gaan in Zijn rust. "Heden, als u Zijn stem hoort, verhardt uw harten dan niet" (Ps.95:8-11, Hebr.4:7).

Er is veel tegenstand, dat is waar. Maar God belooft: "lk zal jullie niet verlaten. Elke plaats die je voetzool betreden zal, geef ik je" (Joz.1:3,5,6,9). Laten we dat geloven! Laten we het land van Zijn rust binnengaan. Want dáár ervaar je het ware loofhuttenfeest met een ongekende innerlijke vrede die nooit meer zal worden verstoord.

HET FEEST VAN VOLLE HEERLIJKHEID

Sommigen menen dat de charismatische beweging van de vorige eeuw de vervulling was van het oudtestamentische loofhuttenfeest. Dit kan niet waar zijn. De Heer gaf de vervulling van het pinksterfeest, het feest van "de derde maand". Hij gaf "het onderpand van onze erfenis" (Ef.1:14). De erfenis wordt verkregen in "de zevende maand".

Wie een onderpand ontvangt en er niets mee doet, ontvangt de erfenis nooit. Wie zijn geestelijke talent in de grond verbergt, verliest alles (Mat.25:14-30). We moeten daarom boven de sfeer van het zichtbare uitstijgen om te komen tot de hogere kennis van het hemelse (Joh.3:12). Enerzijds "zal de heilige Geest ons de weg wijzen tot de volle waarheid (Joh.16:13). Anderzijds moeten we het "onderpand" gebruiken en "Hem geen rust gunnen, totdat Hij (het hemelse) Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof op aarde" (Jes.62:7). De heerlijkheid, die de Vader aan Jezus gaf, moet als het ware geërfd worden door de "twaalf", de "144.000", de tot koninklijk priesterschap geroepen "zonen Gods". Dat zal zijn tot heil van de ganse schepping (vgl. Joh.17:22, Rom.8:19, Op.12:1,5).

We kunnen verwachten, dat met de weeën van de hemelse "Vrouw" om deze "Zoon" voort te brengen (zie Openbaring 12), er ook de weeën zullen zijn van een "oud", stervend priesterschap, dat ook een "zoon" wil voortbrengen. Een beeld daarvan vinden we in 1 Samuel 1 tot 4, waar het gaat over de geboorten van Samuël en Ikabod.

Eerst Samuël. Hanna bad God voortdurend en vurig om een zoon. Ze was onvruchtbaar en beloofde, dat als ze die zou krijgen, hij zijn leven lang een Nazireeër Gods zou zijn. God gaf haar een zoon en ze noemde hem Samuël (=van God gebeden). Hij zou het tanende priesterschap van het huis van Eli als profeet opvolgen (1Sam.7:8-12). Vanwege de wetteloosheid van Eli's zonen Hofni en Pinehas, zou alles van hen afgenomen worden.

En dit gebeurde er. Hofni en Pinehas sneuvelden op dezelfde dag dat de ark in handen van de Filistijnen viel. Hun vader Eli stierf bij het vernemen van de onheilstijding. Toen Pinehas' vrouw dat hoorde, overvielen haar weeën en baarde ook zij een zoon. Stervende gaf ze hem de naam Ikabod wat betekent: "Geen heerlijkheid", of "Waar is de heerlijkheid?"

Aardsgezind christendom kan proberen wat het wil, maar het brengt alleen maar "Ikabods" voort, zonder heerlijkheid. God heeft anderen aangewezen: "Samuëls". De gebeden van Gods volk worden verhoord! "Een mannelijke zoon" zal worden geboren (Op.12:5). Dat zijn "koninklijke priesters" van een andere orde, van de "ordening van Melchizedek" (Hebr.6:20).

Dat "nieuwe" priesterschap is onvergankelijk, "krachtens een onvernietigbaar leven" (Hebr.7:16). Alles van het tijdelijke doet hier geen nut. Natuurlijke voordelen, menselijke bekwaamheden en verworvenheden, aardse verschillen in ras, opvoeding of kerkelijk succes, dit alles heeft hier geen waarde. Het heeft geen weet van vader, moeder, geslacht, begin of eind (Hebr.7:3). Het is in geest en waarheid, van Melchizedek, van de "Koning van de gerechtigheid, de Koning van Salem" (=Vredevorst, Hebr.7:2). Dat koninklijke priesterschap "bestaat in gerechtigheid, vrede en blijdschap door de Geest" (Rom.14:17).

Door de Geest van Jezus kan dit priesterschap ook ons deel worden. "Hij is voor ons als voorloper binnengegaan en naar de ordening van Melchizedek onze eeuwige hogepriester geworden" (Hebr.6:20). Hij is de "nieuwe en levende weg, die Hij voor ons ingewijd heeft" (Hebr.10:20). Voor ons! Voor ieder die aanvaart, dat de "nieuwe" orde "van boven" is. Voor ieder, die Gods Woord hoort en verstaat. Dan zal Zijn heerlijkheid gezien worden!

Ieder christen die de stem van de goede herder hoort en Hem volgt, de "stal" uit, zal op den duur een waar koning en priester kunnen worden. Het is namelijk een wordingsproces. Tot het priesterschap horen is iets anders dan priester zijn (vgl.1Pet.2:9). Van koninklijke bloede zijn of koning zijn is niet hetzelfde. We zijn inderdaad van een koninklijk priesterschap, maar op het loofhuttenfeest wordt geopenbaard "wat we zullen zijn" (1Joh.3:2). Dan zal blijken wie er zijn "gemaakt tot priester om als koning te heersen op aarde" (Op.5:10). Volwassen, koninklijke priesters! Gewassen, in linnen gewaden, gezalfd, geheiligd (Ex.40:12-16). Het zijn de ware knechten van God, die voor Hem staan om Hem te dienen en die zegenen in Zijn naam (Deut.10:8). Ja, Gods heerlijkheid zal over hen gezien worden (Jes.60:2).

Een beeld daarvan vinden we in 1 Koningen 8. Toen Salomo de tempelbouw klaar had, werd de ark naar binnen gebracht en "toen de priesters naar buiten kwamen, vulde een wolk het huis van de Heer, zodat de priesters vanwege de wolk niet konden blijven staan om dienst te doen: de heerlijkheid van de Heer had de tempel vervuld" (vers 10 en 11). Dit alles vond plaats op het feest in de maand Ethanim (=de zevende, de maand van het loofhuttenfeest, vers 2). Zo zal God Zijn "huis", dat niet met handen is gemaakt, vervullen met Zijn heerlijkheid op het èchte loofhuttenfeest.

"Troost daarom Mijn volk. Bereid in de woestijn de weg voor de Heer. Dan zal Zijn heerlijkheid zich openbaren Dan zal iedereen het zien" (Jes.40:1,4-5). Want meer dan Salomo is Jezus (Mat.12:42). Grotere heerlijkheid wordt openbaar als Hij verschijnt met Zijn heiligen. De "ark van God" vindt dan zijn "rustplaats". Na een lange "woestijnreis" komt Gods volk eindelijk tot haar bestemming. Niet na een leven van nederlagen om te rusten bij de reeds ontslapen heiligen. Maar door in te gaan in het "land der belofte", stap voor stap, hier en nu.

Broeder, zuster, wees waakzaam. Vraag de Heer om onderscheidingsvermogen. Want Gods heerlijkheid wordt niet openbaar zonder dat het aardsgezinde christendom iets dergelijks zal trachten te doen in vleselijke kracht. Alleen een gehoorzame wandel en trouw kunnen een discipel behoeden voor dat bedrog. Onderscheid het lichaam. Ontvang de ware dienstknechten van God. Herken de bedieningen die Hij aan de Gemeente geeft. Die zijn niet te kennen aan spectakel, publiciteit, organisatievermogen of succes, maar alleen aan hun vruchten (Mat.7:15-23).

Een beeld van die namaak vinden we in 1 Koningen 12. Door Salomo's ongehoorzaamheid viel het rijk uiteen. Jerobeam kreeg tien stammen en werd koning van Israël. Rehabeam behield Juda en Benjamin.

Het grote nadeel voor Jerobeam was, dat Jeruzalem niet in zijn rijk lag. Stel je voor dat zijn onderdanen naar de tempel in Jeruzalem zouden gaan voor de feesttijden van de Heer. Zijn positie was in gevaar. "Toen maakte de koning "twee" "gouden" kalveren en zei tot het volk: "Jullie hoeven niet helemaal naar Jeruzalem, want dit zijn de goden die jullie uit Egypte hebben geleid" (1Kon.12:28).

Geloofde Israël Jerobeam? Reken maar! Het volk aanbad de kalveren in "Bethel" (=huis Gods) en "Dan" (=richter). De namaak was zo goed als perfect. Want "ook voerde Jerobeam een feest in voor de achtste maand (niet voor de zevende dus), voor de vijftiende van die maand, overeenkomstig het feest in Juda" (1Kon.12:32). Dat was zijn loofhuttenfeest, zonder de heerlijkheid van God (1Kon.13:1-10).

Dit zijn treurige waarheden, die helaas ook van toepassing zijn op onze dagen. Ook nu willen "Jerobeams", die niet "in Jeruzalem wonen", verhinderen dat discipelen van Jezus "opgaan" om het loofhuttenfeest te vieren in de hemelse stad van God. Hùn doel is de eenheid te bewaren in hùn belangensfeer. "En dit wordt een oorzaak tot zonde" (1Kon.12:30).

Ziet u, hoe subtiel satan werkt en hoe gemakkelijk hij Gods volk kan verlagen tot het verheerlijken van "het maaksel van een werkman?" (Hos.8:6). Zelfs het werk voor de Heer kan zo allesbetekenend worden, dat het een voorwerp van afgoderij wordt. Dan is het een onzuiver bestanddeel dat moet worden verwijderd door een corrigerend vuur (Jes.1:22,25).

"Want Hij komt. En Hij zal zijn als het vuur van de smelter. Hij zal het zilver smelten en reinigen. Hij zal de zonen van Levi reinigen en hen louteren als goud en als zilver, opdat ze de Heer in gerechtigheid offer brengen" (Mal.3:1-3). "Hij komt tot Zijn tempel" (Mal.3:1). Hij komt als "volheid van Christus, als de Zoon met de zonen, als Hoofd èn lichaam". Hij komt samen "met hen die èn geroepen, èn uitverkoren, èn trouw zijn" (Op.17:14). Zij zullen met Christus verschijnen in heerlijkheid! (Col.3:4). Die heerlijkheid zal uiteindelijk de hele Gemeente vervullen (Op.19:10-11). Die heerlijkheid zal zelfs een licht zijn tot heil der volken en zal schijnen tot in alle uithoeken van de aarde, ja, zelfs tot in de gehele schepping (Jes.49:6, Hand.13:47, Rom.8:19-21).

HET FEEST VAN VOLLEDIG HERSTEL

Nu doen we enkele grepen uit de boeken Ezra, Nehemia, Haggaï en Zacharia. Die waren alle vier nauw betrokken bij het herstel van de tempel en van Jeruzalem.

Toen Gods Geest koning Kores (=herder) ingaf, de ballingen na zeventig jaar te laten terugkeren naar Jeruzalem, nam lang niet iedereen de kans waar (Ezra 1). Het merendeel wilde in Babel blijven: ze waren er opgegroeid en wisten weinig van de heerlijkheid die eens op de tempel in Jeruzalem rustte. Ze hadden het goed in Babel en wilden niets te maken hebben met het waagstuk, waar een paar fanatici aan waren begonnen. Stel je voor: een groep arme ballingen, dat naar een land wilde, dat ze nog nooit hadden gezien en waarvan de hoofdstad een puinhoop was. De tempel van Salomo herbouwen? Dat kan toch niet!

Uiteindelijk vond maar een beperkt aantal mensen het de moeite waard om op weg te gaan naar Jeruzalem (Ezra 2:64-65). Daar aangekomen werd, ondanks dat de tempel helemaal verwoest was, de tempeldienst volgens het oorspronkelijke patroon hersteld (Ezra 3:4,6). En toen "de zevende maand aanbrak, verzamelde men zich als één man in Jeruzalem" om het loofhuttenfeest te vieren (Ezra 3:1).

In onze dagen is of wordt ieder kind van God voor dezelfde keus geplaatst. En ook nu is het ook een minderheid, die "opgaat naar (het hemelse) Jeruzalem" om zich daar te "verzamelen als één man". Ze hebben "gezien" dat Babel de blijvende stad van God niet is. Ze zijn geestelijk wakker geworden, toen ze God "hoorden zeggen": "Ontwaak, ontwaak Sion, en bekleed je met kracht! Klop het stof van je af en sta op. De ketenen om je hals zijn los! Je wachters (=profeten) verheffen hun stem en zien met eigen ogen, dat de Heer terugkeert naar Sion. Ga weg! Ga daar weg en raak het onreine niet langer aan!" (Jes.52:1-12).

Meteen begon men na aankomst aan de herstelwerkzaamheden. Er werd eerst een altaar gebouwd (Ezra 3:1-7). Een jaar later was het fundament van de tempel klaar (Ezra 3:8-13). Wat was men blij, dat het werk zo voorspoedig verliep (Ezra 3:10-11).

Dergelijke herstelwerkzaamheden hebben ook nu plaatsgevonden. Bij velen is het fundament van Hebreeën 6:1-2 min of meer hersteld. Sommigen bekeerden zich van dode, formalistische werken. Velen lieten zich dopen met water en met de heilige Geest. Enkele anderen maakten het fundament volledig door de laatste pijlers te leggen: het handopleggen, het "opstaan" vanuit de "doden" nu, het geloven in Gods "aionisch oordeel" (Heb.6:1-2)). Dat bracht grote vreugde.

Maar toen in Jeruzalem het werk vorderde, "kwamen de tegenstanders van Juda en Benjamin tot Zerubbabel en zeiden: Laat ons met jullie meebouwen, want wij zoeken jullie God evengoed als jullie" (Ezra 4:2). Zerubbabel wees dat af (2Kon.17:24). Want in feite "vereerden ze de Heer niet", maar "bleven ze doen naar hun vroegere gewoonten" (2Kon.17:25-34,40). En inderdaad bleek al spoedig hun ware aard: "Ze ontmoedigden het volk van Juda en schrikten hen af van het bouwen" (Ezra 4:4). Ook stuurden ze brieven naar de koning van Perzië, met daarin o.a. dit: "Als deze stad herbouwd is, betaalt men vast geen belasting meer aan de koning" (Ezra 4:13). Ze slaagden erin het werk lam te leggen.

Zeventien jaar later pas kon de bouw worden hervat. Dat kwam vooral door toedoen van de profeten (Ezra 5:1-2). Gods volk was, net als velen nu, van mening, dat "de tijd nog niet gekomen was om het huis van de Heer te herbouwen" (Hag.1:2). Het antwoord van Haggaï was: "Is het voor jullie de tijd om in weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl de tempel verwoest ligt?" (Hag.1:4).

O, die weldoortimmerde "huizen"! Er zijn er ook nu talloze: kerken, kapellen, goed georganiseerde gemeenten, organisaties, stichtingen, genootschappen, enz. enz. enz. Wat een energie wordt er besteed om dat allemaal in stand te houden! Maar wie geeft zijn tijd voor Gods uit levende stenen bestaande Huis? (1Petr.2:5). Wie wordt verteerd door de ijver voor het "hemelse huis van God"? (Ps.69:10). "Daarom, zo zegt de Heer, bedenk toch wat jullie is overkomen" (Hag.1:5). Ja, ieder moet zich 's goed realiseren, hoe het met hem of haar is gesteld: "veel gezaaid maar weinig binnengehaald, gegeten zonder verzadigd te worden ....." (Hag.1:6).

Ja, we hebben van alles en nog wat georganiseerd, van huissamenkomsten tot massale campagnes. Hoeveel bleef daar na enige beproeving van over? Hoe velen bleven er samen bidden na een nationale gebedsdag? We "hadden op veel gerekend, maar het liep op weinig uit. Toen jullie de oogst binnengehaald hadden, blies Ik erin. Waarom? Om Mijn Huis dat verwoest ligt, terwijl jullie allemaal maar blijven draven voor je eigen huis" (Hag.1:9). Daarom is de late regen niet gekomen, ja, is er zelfs geen dauw meer en geen "koren, most en olie" (Hag.1:10-11).

Zerubbabel (=in Babel gezaaid), Jozua, de hogepriester en het volk gehoorzaamden Haggaï's oproep wel. Ze "kwamen bijeen en begonnen weer aan het huis van de Heer te werken" (Hag.1:14). Langzamerhand verrees er een nieuwe tempel uit het puin van de eerste. Maar wat een verschil met die van Salomo!

Toen kwam wéér het woord van de Heer tot Haggaï, op het loofhuttenfeest, op de laatste dag ervan (Hag.2:2, vgl. Joh.7:37). Hij zei: "Wees sterk Zerubbabel, wees sterk Jozua, en wees sterk volk van het land. Ga aan het werk, want Ik ben met julle. Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen en de toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige!" (Hag.2:4-10). Wat een beloften! Beloften die niet vervuld zijn in de zichtbare tempel van Zerubbabel of in die van Herodes. God sprak niet van een aards huis. Hij sprak van een hemelse tempel, waarvan wij levende stenen kunnen zijn. Het gaat God om dàt huis. Zijn bedoeling is een eeuwige, onzichtbare tempel, waarin Hij Zijn heerlijkheid kan openbaren, op het ware loofhuttenfeest (Hag.2:10).

Toen brak de zevende maand aan, de maand van het loofhuttenfeest. We lezen, dat toen iedereen die "de wet kon begrijpen, als één man bijeen kwam voor de Waterpoort" (Neh.8:1-3). Ezra las de wet voor (Neh.8:4). Anderen "gaven uitleg, zodat men het voorgelezene begreep" (Neh.8:9). Dit deed de harten ineenkrimpen: hoe ontstellend was Gods wet veronachtzaamd! De leiders echter zeiden tot het volk: "Deze dag is voor de Heer heilig: bedrijf geen rouw en ween niet. Ga heen, eet lekkernijen en drink zoete dranken en geef aan wie niets heeft een deel, want deze dag is voor onze Heer heilig. Wees dus niet verdrietig, want de vreugde in de Heer, die is uw kracht" (Neh.8:10-11). Toen ging het volk heen en deed wat hun gezegd was: "ze hadden begrepen, wat men hun had bekendgemaakt" (Neh.8:13).

Is dit niet een heerlijke boodschap voor vandaag? Als wij echt beseffen, hoe we gefaald hebben, huilen we van ellende. Maar God wil niet, dat we in zak en as blijven zitten. Hij zegt: "Dorstigen, kom tot de wateren" (Jes.55:1). Verzamel je als één man bij de Waterpoort! Jezus zegt: "Wie dorst heeft, laat hij bij Mij komen drinken" (Joh.7:37). Dàn kan ook in ons het ware loofhuttenfeest aanvangen (vgl. Neh.8:14-15,18).

Toen Ezra in de wet las, dat ook dit feest moest worden gevierd, werd meteen het volgende bevel uitgevaardigd: "Ga naar het gebergte en haal het loof van de olijfboom, van de olijfwilg, van de mirt, van palmen en van loofbomen, om loofhutten te maken, zoals geschreven staat" (Neh.8:16). "En het hele volk maakte loofhutten en woonde erin" (Neh.8:18). Wat een schouwspel! Overal duizenden en nog eens duizenden hutten van takken: op de daken van de huizen, op de straten van Jeruzalem, op het tempelplein, zeven dagen lang.

Die looftakken hebben allemaal hun symbolische betekenis. Ze spreken van voorspoed, vreugde, overvloed en geluk. Er komt een "dag van zeer grote vreugde" voor ieder, die uit zijn "huis" gaat om die feesttijd van de Heer te vieren (Neh.8:18). Dan zal "de kracht van Christus een tabernakel, een loofhut, over ons spreiden" (2Cor.12:9, letterlijk). Dan wordt Zijn volle heerlijkheid ons erfdeel.

HET FEEST VAN ZIJN VERSCHIJNING

Toen "het loofhuttenfeest van de Joden nabij was", presten de broers van Jezus, dat Hij naar het feest in Jeruzalem zou gaan (Joh.7:2-4). Hij bleef echter waar Hij was (vers 6-9). Later, "toen Zijn broers al naar het feest waren gegaan, ging Hij Zelf ook, niet openlijk, maar verborgen" (vers 10). Al deze gebeurtenissen zijn door Johannes vermeld, omdat ze een beeld zijn van de verschijning van de Heer. Want ook nu is Hij in het verborgene opgetrokken naar (het hemelse) Jeruzalem, om daar te verschijnen op het ware loofhuttenfeest.

De grote dag van het loofhuttenfeest was de laatste (Joh.7:37). Het is bekend, dat op die dag de hogepriester naar het badwater Siloam (=gezondene) ging met een gouden kan. Die vulde hij met water en onder veel vreugdebetoon droeg hij die terug naar de tempel. Daarna werd het water onder grote belangstelling uitgegoten op de droge grond naast het koperen altaar in de voorhof.

Natuurlijk dachten de toeschouwers dan aan profetieën als: "Met vreugde zullen jullie water scheppen uit de bronnen des heils" (Jes.12:3). En "Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge" (Jes.35:6-7, 43:19-20, 44:3). Slechts één van de toeschouwers wist de ware betekenis van wat er gebeurde. Hij wist van de komende geestelijke realiteiten, waarvan deze ceremonie slechts een beeld was. Dat was Jezus. Hij wist, dat Hij als eeuwige hogepriester levend water kon uitgieten op elke dorstige ziel. Tijdens de ceremonie keek iedereen in grote stilte naar wat de aardse hogepriester deed. Toen wist Jezus dat de tijd gekomen was om de betekenis ervan bekend te maken.

"Hij stond op en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij dan bij Mij komen drinken! Dan zullen er, als hij in Mij gelooft, stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien" (Joh.7:37-38). Letterlijk staat er: "Wie Mij ingelovende is". Wie bij voortduring "Hem in" gelooft en zo "in Christus" komt, zal niet alleen levend water indrinken, maar op den duur zullen er stromen van levend water ook uit hem gaan stromen. Hij wordt dan een bron. Dat is een loofhuttenfeestervaring! "Wie gedronken heeft van het water dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven" (Joh.4:14). Dan zullen wij, als Hij verschijnt, met Hem verschijnen in heerlijkheid en een bron van leven zijn tot heil van de ganse schepping (Rom.8:19-21).

Laten we ernst maken met de feesttijden van de Heer. Daarmee bedoel ik niet, dat we de Joods-wettische manier ervan in ere moeten herstellen. Het gaat om de geestelijke beleving ervan. "Hef uw hoofden omhoog" (Ps.24). Want de heerlijkheid van de Heer zal zich openbaren en alles wat leeft zal het zien, want de mond van de Heer heeft het gesproken" (Jes.40:3-5).