Home page

De ark
van Noach

"Zoals het was in de dagen van Noach,
zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn"
(Mat.24:37).

WOORD VOORAF

In de bijbel staan geen toevalligheden. Elk woord heeft eeuwigheidswaarde. Elk feit spreekt van hogere realiteiten. Alles in de bijbel, de verhalen, de wetten en profetieën, de liederen en wondertekenen verwijzen naar geestelijke waarheden voor ons (Hebr.10:1a). Alles wat Israel overkwam, dient "tot voorbeeld voor ons en is opgetekend als waarschuwing voor ons" (1Cor.10:11). Petrus zegt zelfs, dat de profeten niet hun tijd dienden, maar de onze en dat ze profeteerden van de voor ons bestemde genade (1Petr.1:12).

Dat geldt dus ook voor het verhaal van Noach. We moeten daarin vooral zoeken naar de geestelijke betekenis ervan met "de verlichte ogen van ons hart" (Ef.1:18).

INLEIDING

Dat we leven in het laatste der dagen kan niet langer ontkend worden. Bij hoe langer hoe meer mensen slaat de schrik om het hart als ze zien, wat er in de wereld gebeurt.

Toch gaat er vanuit Gods oogpunt niets mis. Hij heeft gezegd: "Duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën". Niets loopt Hem uit de hand! Hij voert Zijn plannen met goddelijke precisie uit. Jezus zegt dan ook: "Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt je dan op en hef het hoofd omhoog, want je verlossing genaakt" (Luc.21:28).

Want net als in de tijd van Noach (=rust) laat God ook nu een "ark" bouwen als "schuilplaats" voor wat er gebeurt als er een "nieuwe aarde" komt, een "nieuwe orde". De "ark" nu is "de Christus", met Jezus als onze "Noach". Hij zegt: "Kom tot Mij, Ik zal je rust geven". En als "duisternis de aarde bedekt en donkerheid de natiën, dan zal Mijn heerlijkheid over jullie gezien worden" (naar Jes.60:2). Ja, de heerlijkheid van de "acht arkbewoners", van hen die "in Christus" zijn, zal zijn tot heil van een gans "nieuwe" schepping (Rom:8:19-21).

ALS IN DE DAGEN VAN NOACH

In de dagen van Noach leefde men er op los. Geweld en onrecht hadden de overhand en daarom konden Gods gerichten (=rechtzettingen) niet uitblijven. Dat gebeurde door een watervloed.

Voordat de vloed in al haar hevigheid kwam, had God eerst duidelijk tegen Noach gezegd: "Het einde van al het vleselijke (letterlijk vertaald) is door Mij besloten, want de aarde is vol geweld. Ga nu een ark maken, driehonderd el lang, vijftig el breed en dertig el hoog. Je moet hem maken met drie verdiepingen, met een lichtopening aan de bovenkant en met een ingang aan de zijkant" (Gen.6:13-16).

God gaf niet alleen de opdracht voor de bouw, maar bepaalde ook precies de maten: 300 x 50 x 30 el. Over die afmetingen gaan we in dit artikel nadenken, over de geestelijke betekenis ervan, want wat toen gebeurde, zijn tekenen voor "het eeuwige nu"!

Ook nu wil God, dat er een "ark" gebouwd wordt voor de "acht", als schuilplaats voor het "uur der beproeving", dat de hele "aarde" zal bedekken. Ook nu vindt "de wereld" dat belachelijk. Velen willen met zo iets niets te maken hebben: ze eten, drinken en genieten van de "machtige" emoties, als ze bijeen zijn. Daar horen ze: "Vrede, vrede, het is alles vrede en rust" (1Thes.5:3). En dan zal er een plotselinge "grote vloed" komen, een "zee als van een verterend vuur" en "worden ze allemaal verrast als in een strik" (Luc.21:34).

"Hef daarom uw hoofden omhoog", zegt Jezus (Luc.21:28). Ga hemels denken (Mat.3:2, 4:17). Bid om Zijn gezindheid (=denkwijze, Fil.2:5). Want God geeft ook nu duidelijke aanwijzingen voor de bouw van de ware ark. Die ark moet zijn "300" bij "50" bij "30".

HET GETAL DRIEHONDERD

De ark was driehonderd el lang en had drie verdiepingen. Het getal 300 spreekt van volkomen verlossing, 3 van de hele mens, geest, ziel en lichaam. Dat "zien" we in Jezus en later in de uitverkoren zonen Gods, de 144.000 (=2x8x3x300): de "twee" hebben "nieuw leven" (=8), in "lichaam, ziel en geest" (=3) en zijn meer dan overwinnaars (=300, Rom.8:19,37, Op.14:2-5). Er volgen nu enkele bijbelgedeelten met het getal 300.

DE GIDEONSBENDE

Eerst het verhaal van Gideon. "De Heer zei hem: Door driehonderd mannen zal Ik Mijn volk verlossen en Midian in uw macht geven. Gideon verdeelde zijn driehonderd man in drie groepen en gaf hun horens en lege kruiken met fakkels erin. Daarna bliezen ze op de horens en braken de kruiken stuk. En ze riepen: Het zwaard van de Heer en van Gideon! Toen sloeg het hele leger van Midian op de vlucht" (Richt.7:7,8,16,20,22).

Wat een verlossing! Een verlossing, die niet tot stand kwam door kracht of door geweld, maar door de Geest van de Allerhoogste. Hoe hopeloos zag alles er daarvoor uit! Steeds weer waren de Midianieten teruggekomen om het gewas te vernietigen of om de oogsten te roven (Richt.6:1-5). Daardoor ontstond er in Israël een schrijnend gebrek aan "koren, most en olie" (Richt.6:6). En zo is het eigenlijk ook nu. Want "waar is koren en wijn?" (Klaagl.2:12). Ja, waar zijn nu de vruchten van de heilige Geest? Waar is de oogst van het in Gods akker gezaaide Woord? Er is hongersnood! Gebrek!

Gideon trachtte destijds "koren" voor de vijand in veiligheid te brengen (Richt.6:11). Een enorme massa wilde hem wel helpen, maar het merendeel keerde later weer naar hun huizen terug. Maar 300 bleven er over. Dat overkwam ook de Heer Jezus: veel van Zijn discipelen gingen op een gegeven moment niet langer meer met Hem mee (Joh.6:66). En ook nu zijn er maar weinigen die het Lam blijven volgen waar Hij ook heen gaat (Op.14:4). Zij hebben "licht" in hun "kruik", zijn bereid die te verbreken, kunnen een duidelijk signaal uitbazuinen en zullen glorieus overwinnen in de naam van hun Heer (1Cor.14:8, Num.10:1-10, Op.12:11).

Op zulke "mannen" wacht de ganse schepping om te worden verlost (Rom.8:19). En ze zal worden verlost! Door "2x8x3x300" zonen Gods, door de "volheid van Christus" (Ef.4:13, Ob.21).

SALOMO'S SCHATKAMER

In 1 Koningen 10 vinden we een beschrijving van de schatkamer van koning Salomo. Er staat o.a.: "Hij had driehonderd kleine schilden van geslagen goud, drie minen goud gebruikte hij voor één klein schild. De koning plaatste ze in het huis met de naam "Woud van de Libanon" (v.17).

Het koninkrijk van Salomo, hoe schitterend en glorieus ook, was slechts een schaduwbeeld van het eeuwige rijk van de ware Vredevorst. Jezus zegt immers: "Meer dan Salomo is hier" (Mat.12:42).

Salomo had driehonderd schilden, elk van drie minen goud. In Christus is meer! In Hem is de werkelijkheid, de waarheid van alle schaduwbeelden (Joh.1:17). Voor wie in Christus is geldt: "Hij is ons van God (=goud) geworden verlossing (1Cor.1:30), een veilig schild, een goddelijke beschutting voor onze gehele mens: driehonderd schilden van drie minen goud!

Ja, Salomo had ze in het huis met de naam "Het Woud van de Libanon" (=witte berg). Jezus heeft "300" broeders van goud (=zonen Gods) in Zijn "huis" op "Sion" (Op.14:1-5). Die verlosten zijn niet alleen gered, maar ook geheel losgekocht van de "aarde", gekocht uit de mensen, volledig overwinnaar. Gods verlossingswerk heeft hen helemaal doordrenkt, in geest, ziel en lichaam.

HENOCH

Het getal 300 wordt ook genoemd in Genesis 5: "Henoch wandelde met God driehonderd jaar en hij was niet meer, want God had hem opgenomen" (vers 22 en 24).

Henoch (=ingewijde) kende volledige verlossing, ook van "het lichaam van deze dood" (Rom.7:24). Zijn hele wezen gehoorzaamde aan de Geest. Hij stierf geen dood, maar de Heer nam hem op, als teken van hen, die Jezus geheel zullen kennen als de "Ik ben de opstanding en het leven" (Joh.11:25).

Dat dit opstandingsleven inderdaad bestemd is voor "het gehele lichaam van Christus" blijkt uit het verhaal van de zalving te Bethanië. Maria zalfde de Christus vlak voor Zijn sterven met mirre, niet alleen het hoofd, maar ook de voeten (Marc.14:3, Joh.12:3). De waarde van die mirre was driehonderd schellingen (Joh.12:5). Niet alleen het "Hoofd", maar ook de "voeten" zouden lijden en volledig verlost zijn!

Johannes "zag" in een visioen, hoe "die voeten" openbaar worden: "als koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt" (Op.1:14). Ze zijn zo beproefd en gelouterd door lijden heen (gezalfd met "mirre"), dat zij mogen delen in Zijn verheerlijking (waarde: "driehonderd" schellingen, Rom.8:17).

DE DRIE VOORHANGSELS

In de tabernakel vinden we ook het getal 300. Die had drie ingangen van elk honderd vierkante el. Dat waren de poort van de voorhof (20x5), de ingang tot het heilige (10x10) en de toegang tot het heilige der heilige (10x10).

Eerst dit: weer drie , het getal van het totale. Verleden, heden en toekomst. God is Vader, Zoon en Geest. De mens is geest, ziel en lichaam. Gods akker brengt "koren, most en olie" voort. Nu zien we "drie deuren", het volledige plan van God. Hij wil, dat we ingaan tot in het binnenste heiligdom, ingaan door drie "voorhangsels" tot in Zijn volmaakte rust (Hebr.4:6).

Jezus ging als eerste binnen (Hebr.4 en 6:20). Hij is onze voorloper! En als wij die weg leren gaan, zal ook ons "voorhangsel" tot het heiligdom scheuren, ook ons "vlees" met "mirre" worden gezalfd, ook onze "kruik" worden gebroken. Want als het "vlees" niet sterft en scheurt, kan het volkomene niet komen. Dan kan men niet van een verloste zoon spreken (vgl. Rom.8:14). Drie voorhangsels van elk honderd vierkante el. Jezus Christus in ons is de hoop der heerlijkheid, een hoop, die reikt tot binnen het voorhangsel" (Col.1:27, Hebr.6:19).

Wat een groots plan! Het is al heerlijk, om het eerste voorhangsel door te gaan en te komen bij het "brandofferaltaar" en het "wasvat". De hoogte van deze ingang was 5 el, het getal van de genade en liefde. Daar is nog het licht van zon en maan.

Maar als wij tot priesterschap worden geroepen, gaat we verder. Van het brandoffer (de plaats van volledige toewijding) en het koperen wasvat (de plaats van volledige levensheiliging) komen we bij het tweede voorhangsel. Een vreemdeling mocht daar niet komen. Ook niet een onbevoegde, of iemand van het volk, zelfs geen leviet. Alleen "gewijde", "gewassen", "gezalfde", "in wit linnen geklede" "priesters" mochten daar "dienst doen". Het was "het heilige", waar alléén het "licht" schijnt van "de zevenarmige kandelaar" (=de heilige Geest).

Gods plan reikt met sommigen nòg verder! Wie getrouw dienst doet in het heilige, wordt nòg dichter bij Hem geroepen: met de "hogepriester" mee, door het derde voorhangsel (Heb.4). Daarachter is een "plaats", die "vierkant" (=volmaakt) is en "kubisch" (=volheid). Daar is geen zonlicht of licht van een kandelaar. De heerlijkheid van God is daar het licht (Op.21:23). Wie dáár binnengaat, is geworden tot één van de zonen door wie God Zijn verlossingswerk zal voltooien (Rom.8:19-23). Als u "Zijn stem" hoort, laat u dan verder leiden door onze Voorloper, Jezus Christus. Gehoorzaam Zijn stem! Hij is de weg tot leven in volheid.

HET GETAL DERTIG

Nu komen we tot de volgende afmeting van de ark: "Dertig el haar hoogte" (Gen.6:15).

Het getal dertig duidt op (geestelijke) volwassenheid. Jozef was dertig jaar, toen hij onderkoning van Egypte werd (Gen.41:46). "Dertig jaar was David, toen hij koning werd" (2Sam.5:4). "En Jezus was toen Hij optrad, dertig jaar" (Luc.3:23). Door te bepalen, dat de ark dertig el hoog moest zijn, liet God zien, dat Hij ook met "het Lichaam van Christus" toewerkt naar mannelijke rijpheid, naar geestelijke volwassenheid (Ef.4:13).

Als die bereikt is door de heilige Geest, is ook de derde verdieping van de "ark" geheel voltooid. Dan komt de glorieuze ontknoping van het plan, dat God reeds voor de grondlegging van de wereld klaar had. Dan volgt, na een tijd van "storm" en "vloed", het herstel van alle dingen. Dan komt er een "nieuwe" hemel en een "nieuwe" aarde. Dan wordt alles "nieuw", "van een hemelse orde".

Velen vinden dit allemaal maar twijfelachtig, omdat we er nog weinig van gehoord of gezien hebben. Maar Gods plan wordt onverminderd uitgevoerd in het verborgene, ver van het oog van de massa. Hij roept mensen tot Zich bij naam, om met Hem te wandelen, zoals Henoch, Noach en Abraham dat deden. Ieder van hen brengt Hij steeds dichter bij het doel: de maat van de wasdom der volheid van Christus (Ef.4:13).

Dat God naar geestelijke volwassenheid toewerkt in "het lichaam van Christus", zien we ook in de tempel van Salomo. "Het huis, dat koning Salomo voor de Heer bouwde, was dertig el hoog" (1Kon.6:2). Volgroeid! Volwassen! Zoonschap!

HET GETAL VIJFTIG

Het getal 50 duidt op de heilige Geest, die werd uitgestort op het pinksterfeest. Het Griekse woord voor pinksteren is pentekoste, dat vijftigste betekent. De Geest van God vervulde de discipelen vijftig dagen na Jezus' opwekking uit de dood (Hand.2:1-4). Die "pinksterdag" duurt nog steeds voort: de Heer Jezus is de doper met de heilige Geest, een ervaring die de laatste decennia velen persoonlijk hebben mogen beleven.

De ark was vijftig el breed. We hebben al gezien, dat Gods zonen tot de volle wasdom van Christus komen (het getal 30). Dan zijn ze losgekocht van de aarde, samen met Hem de "volheid van Christus". Als overwinnaars bewerkstelligen zij de bevrijding van de zuchtende schepping (Rom.8:14, 19-21, het getal 300). Het getal 50 wijst erop, dat de bouw van het "Lichaam van Christus" (de "ark") alleen het werk kan zijn van de heilige Geest.

Daarom moeten wij ons door Jezus laten dopen met Gods Geest (Mat.3:11). Wie dat niet nodig vindt, komt nooit tot volle wasdom en volledige verlossing. Zonder dat worden we nooit één "ark", "tot één lichaam gedoopt" (1Cor.12:13). Er kan alleen éénheid in het lichaam van Christus zijn door Gods Geest!

Een prachtige illustratie hiervan zien we in de tabernakel. De kleden, die de tabernakel bedekten, werden een éénheid, die tot stand kwam door vijftig gouden haken. Geen eenheid op grond van opvattingen, leer, naam van een kerk of gemeente, interesses, gebouw of sociale contacten. Maar eenheid door vijftig gouden haken, door de Geest van God (Ex.36:12-13).

DE ZONDE VAN ACHAN

Na jaren lang te hebben rondgezworven in de woestijn was Israël eindelijk in het land van belofte gekomen. Het eerste bolwerk van de vijand was Jericho, dat op wonderlijke wijze in handen van Israël viel zonder dat er maar één man sneuvelde (Joz.6:1-27). Vol vertrouwen werd daarna een klein leger op pad gestuurd om het stadje Ai te veroveren (Jozua 7).

Dat legertje werd smadelijk verslagen. Toen zei God tot Jozua: "Israël heeft gezondigd en kan daarom niet standhouden tegen de vijand". Door het lot werd de schuldige aangewezen: Achan. "Mijn zoon", zei Jozua hem toen, "geef toch eer aan de Heer en doe voor Hem belijdenis. Vertel me toch wat je gedaan hebt".

Achan antwoordde: "Ja, ik heb gezondigd tegen de Heer. Ik zag bij de buit een mantel van Sinear en tweehonderd sikkelen zilver, en een staaf goud van vijftig sikkelen zwaar, en uit begeerte heb ik dat meegenomen. Alles ligt in mijn tent, verborgen in de grond" (Joz.7:21).

Hoe is het mogelijk, zult u zeggen! Achan! Jaren lang had hij in de woestijn de leiding van God gezien. Hij had Jericho (een type voor "Babel") zien vallen. En tòch nog begeerde hij dingen voor zichzelf. En dan nog wel een "mantel van Sinear" (=Babel). En "goud", iets goddelijks! "Vijftig" sikkelen. Verstopt in "zijn tent"! "In de grond"!

Verstaat u de beeldspraak? Achans maken de kracht van Gods Geest effectloos, stoppen die in de "grond", in "eigen tenten". Hoe komt het, dat de kracht van de opwekking, die in het begin van de vorige eeuw de kerken deed schudden, is verbleekt? Waar bleef de Gode welgevallige oogst van de diverse bewegingen van de heilige Geest? Hebben, wij christenen, ons niet al te vaak als een Achan gedragen en "goud" in "tenten" verstopt, in aardse instituten en kerkgenootschappen? Ja, er is wel "veel gezaaid is, maar weinig binnengehaald; veel gegeten, maar zonder verzadigd te worden; gedronken zonder voldaan te worden" (Hag.1:6). Ieder ging weer rennen voor een eigen "huis". Ieder stopte het "goud", wel "vijftig" sikkelen, "in de grond" van zijn eigen "tent".

Vandaar dat "als men bij de wijnpers kwam om vijftig maten uit de bak te scheppen, dan waren er maar twintig" (Hag.2:17). Er ontstond gebrek aan "nieuwe wijn". Gods Geest was in "oude vaten" gedaan, misbruikt om oude systemen op te lappen (Luc.5:36). De gaven van heilige Geest waren goed genoeg om onze begeerten te bevredigen en om onze kerkgenootschappen wat meer glans te geven. Uit hebzucht wilden velen meer hebben van de heilige Geest, hebben, hebben, hebben (vgl.Jac.4:3). Zo ging "de nieuwe wijn" verloren en werd "Babel" voortgebracht.

Als zo iets gebeurt, dan trekt God Zich terug. Wat met "hout, stro en stoppels" tot stand is gebracht, wordt dan "verbrand". Elk aardsgericht, aardsgezind christendom is ten ondergang gedoemd. Daarom: wees toch niet als Achan en begeer geen Babylonische "mantel" (=aanzien, waardigheid).

Achan werd gestenigd en met vuur verbrand, mèt zijn bezit, mèt het Babylonische kleed en mèt zijn gestolen zilver en goud (Joz.7:25). "Hierop sprak de Heer tot Jozua: Vrees niet, wees niet verschrikt; neem al het krijgsvolk met u mee en maak u gereed. Zie, Ik geef de koning van Ai, zijn volk, zijn stad en zijn land in uw macht" (Joz.8:1). God geeft alleen de overwinning aan een volk, dat korte metten maakt met het Babylonische begeren.

ABSALOM EN ADONIA

Deze twee koningszonen (kinderen van David) stierven beiden een smadelijke dood. Ze waren opstandig tegen hun vader en hadden vijftig man, die voor hen uit moesten lopen als teken van hun grootheid. "Absalom schafte zich een wagen met paarden aan en vijftig mannen, die voor hem uit moesten lopen" (2Sam.15:1). En "Adonia was zo overmoedig te denken: Ik word koning. Dus schafte hij zich ook wagens en ruiters aan en vijftig mannen, die voor hem uitliepen" (1Kon.1:5).

Weer het getal vijftig. Beide koningszonen typeren kinderen Gods, die de zalving van pinksteren hebben misbruikt, of nog misbruiken, om zichzelf te verhogen en de aandacht naar zichzelf toe te trekken. "Kijk eens naar onze gemeente! Mijn bediening! Steun dit werk, want dit heeft de wereld nodig! Onze visie! Onze bijbelschool! Onze zendelingen! Onze organisatie!" Absalom en Adonia lieten vijftig mannen voor zich uitlopen tot meerdere glorie van zichzelf en van hun zaak.

Ieder die, hoe subtiel ook, de zegeningen van de Heer gebruikt ten eigen bate, doet Hem tekort. Dan moet er gecorrigeerd worden. "De verwaten ogen van de mens moeten worden vernederd en mannentrots moet worden neergebogen, want de Heer alleen is verheven. Ja, alles wat zich verheft, zal vernederd worden" (Jes.2:11-12).

Daarom valt "uit Jeruzalem en Juda alle steun weg: elke steun van brood en water, van held en krijgsman, rechter en profeet, oudste en hoofdman over vijftig" (Jes.3:1-3). Alles wat niet alleen de Heer verheerlijkt, moet wankelen. Alleen Hem komt alle eer toe. De Almachtige geeft Zijn eer aan geen ander! (Jes.48:11). Niet aan gesneden beelden, niet aan hoofdmannen over vijftig, ook niet aan "koningskinderen" die Gods Geest voor zichzelf gebruiken.

AHAZIA EN ELIA

Ahazia, koning van Israël, was een nazaat van Jerobeam. Deze had in Bethel en Dan destijds een afgodendienst ingesteld. Dat was een imitatie van de tempeldienst in Jeruzalem, om zijn onderdanen daar weg te houden (1Kon.12:25-32). Hij zorgde voor eigen goden (twee gouden kalveren), voor een eigen pascha, een eigen pinkster- en een eigen loofhuttenfeest. Kortom: hij zorgde voor perfekte namaak.

Het is duidelijk dat dit alles een beeld is van het geraffineerde werk van de antichrist, die alles van de heilige Geest nadoet. Hij doet dat in een zogenaamd "Bethel" (=huis Gods), ver van het ware Huis Gods in "Jeruzalem".

Al deze geschiedenissen zijn opgetekend ter waarschuwing voor ons (1Cor.10:11). Want ook heden ten dage heeft de antichrist een bijna perfekte namaak gecreëerd met zielse beleving in plaats van geestelijke, aardse gemeentebouw in plaats van hemelse, hoofdkennis in plaats van geopenbaarde kennis, enz. enz. En dat gebeurt allemaal in "Bethels", in "huizen Gods".

Nu Ahazia. Hij was helemaal de weg kwijt. Hij had een leger van vijftigtallen. Grootser dan dat kon de namaak van wat Gods Geest doet, niet zijn! Het gevolg was dramatisch. "Ahazia viel door het traliewerk van zijn bovenvertrek en werd ziek" (2Kon.1:2).

"Ahazia's" vallen uit de bovenkamer! Iedereen die niet meer geestelijk denkt, valt "uit de hemel". Hij is als Ahazia, "ziek". Ahazia zond zelfs boden uit, om Baäl, een Filistijnse afgod, te raadplegen. Hij zou gaan vragen, of hij van deze ziekte zou herstellen (2Kon.1:2). Onderweg ontmoetten ze een profeet, die een onplezierige boodschap had: hij zou niet genezen (1Kon.1:3-4).

Opnieuw zond Ahazia een andere overste met vijftig man. Ook die zei "Man Gods, de koning beveelt om meteen te komen". Weer gebeurde er hetzelfde ....

Toen de boden na hun terugkomst die profeet beschreven hadden, zei Ahazia: "Dat moet de Tisbiet Elia zijn" (2Kon.1:8). Hij stuurde meteen een overste met zijn vijftigtal naar Elia, klom naar hem op (Elia verbleef op een berg) en zei: "Man Gods, de koning beveelt om af te dalen". Toen antwoordde Elia: "Als ik een man Gods ben, laat er dan vuur van de hemel afdalen en u en uw vijftigtal verteren". En dat gebeurde.

Opnieuw moest een derde overste over vijftig Elia gaan halen. Deze klom tot hem op, knielde neer en smeekte: "Man Gods, laat mijn leven en dat van deze vijftig knechten van u kostbaar zijn in uw ogen". Toen zei de Engel van de Heer: "Daal met hem af en vrees niet voor hem". En Elia ging mee (2Kon.1:9-15).

Allereerst dit: God is genadig voor ieder die zich verootmoedigt. Het getal 50 komt in dit bijbelgedeelte vijftien keer voor, drie keer vijf. Vijf is het getal van genade, drie van volledigheid. Volledige genade, voor wie zich, net als die derde overste, verootmoedigt.

Dus: "zieke Ahazia's" uit "Bethel" hebben "gouden stieren" als "afgoden" en steunen op "eigen vijftigtallen". Ze hebben zelfs een "leger" dat zogenaamd kan strijden in de naam van God, met "eigen vijftigtallen". Het is allemaal namaak, een gruwel voor de Heer.

Veel kinderen van God leven onder "Ahazia's". Maar als ze zich bewust worden van de slechte handelwijze van hun "koning", zullen ze de "Elia" hoger achten dan hun "Ahazia". Daarom gaat "Elia" met hen mee. Niet om "Ahazia" te genezen, want hem zou het vergaan als "Izebel" (Op.2:21-24). Maar om de antichrist te laten zien, dat de mond van een profeet van de Allerhoogste niet kan worden gesnoerd (2Kon.1:16).

ELIA, ELISA EN DE VIJFTIG PROFETEN

Meteen in het volgende hoofdstuk komen we weer het getal vijftig tegen (2Kon.2:1-19). Daar wordt beschreven hoe Elia net als Henoch, zonder te sterven werd opgenomen in onvergankelijkheid (1Cor.15:53). In hem "werd het woord werkelijkheid, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning" (1Cor.15:54). En nu de vraag: Wie ging er met Elia mee?

Dat was Elisa. Samen kwamen ze eerst in Bethel, bij de profeten daar, waar dus één van de gouden kalveren stond die de Heer een gruwel waren.

Daar zei Elia: "Elisa, blijf toch hier, want de Heer heeft mij naar Jericho gezonden"(v.4). Maar Elisa antwoordde: "Zo waar de Heer leeft en u leeft, ik zal u niet verlaten". De profeten van Bethel bleven waar ze waren: bij hun gouden kalf (v.3).

Toen kwamen ze samen in Jericho, de stad die niet herbouwd mocht worden. Herbouw zou ten koste gaan van de "eerstgeborene" (1Kon.16:34). Ook daar zei Elia tot zijn knecht: "Blijf toch hier, want de Heer heeft mij naar de Jordaan gezonden". wéér was Elisa's antwoord: "Ik zal u zeker niet verlaten". De meeste profeten van Jericho bleven in Jericho achter, maar vijftig ervan gingen wel mee, richting Jordaan.

Deze vijftig bleven bij de Jordaan wel op afstand staan (v. 8). Ze deinsden terug! Wie door de "Jordaan" gaat, brengt tot uitdrukking, dat hij niet alleen wil sterven aan het vlees, maar dat hij metterdaad in alles zijn leven niet telt (vgl.Hand.20:24).

Elisa bleek een volkomen toegewijde volgeling van Elia te zijn. Vrijwillig! Het is net zo met het volgen van Jezus. Hij zei tegen Zijn discipelen iets als: "Jullie mogen ook gaan en achterblijven in jullie "Bethel" of "Jericho" (Joh.6:67). Toen had Petrus geantwoord: "Heer, tot wie zouden we gaan? U hebt woorden van eeuwig leven" (Joh.6:68).

Alleen Elisa ging dus met Elia verder, door de Jordaan. Toen zàg hij hoe Elia werd opgenomen in een wagen als van vuur (v. 12). En hij kreeg een dubbel deel van de geest die op Elia was (v. 7). En ook diens mantel. Ook voor hèm kwam er een pad door de Jordaan (v. 14). Hij stak de "doodsrivier" over en leefde verder, als een profeet in de "mantel" van Elia!

HET JUBELJAAR

"Na negenenveertig jaar zult u het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor alle bewoners. Dan zal iedereen tot zijn bezittingen en tot zijn geslacht terugkeren. Een jubeljaar zal dat vijftigste jaar voor u zijn" (Lev.25:8-11).

Het Joodse pinksterfeest was op de vijftigste dag na het bewegen van de eerstelingsgarve (Lev.23:15). De uitstorting van de heilige Geest in Handelingen 2 was op de vijftigste dag na de opwekking van Jezus. En nu komt er na "zeven" sabbatsjaren" het vijftigste jaar, het jubeljaar.

Dat "jaar" duidt op de voltooiing van het werk van de Geest van God. Het begon op de grote verzoendag in zevende maand (Lev.25:9). Het is een "jaar" van volmaakte rust, onverstoorbare vrede, volledige verlossing en vrijheid, van ongekende vreugde.

Het jubeljaar getuigt van de wederoprichting (=het herstel) van alle dingen (Hand.3:21). Alles wat iemand rechtens toekwam, kwam weer in zijn bezit. Vrijheid werd in het hele land afgekondigd voor alle bewoners. Verarmde families kregen al hun vroegere bezittingen terug. Elke gevangenisdeur werd geopend, alle ketens verbroken, slaven vrijgelaten. Iedereen keerde terug naar de plaats waar hij van oorsprong hoorde. Het was het vijftigste jaar, het jubeljaar.

TENSLOTTE

Paulus noemt de doop met de heilige Geest het onderpand van de erfenis. Als je de Geest van God ontvangt zoals dat gebeurde in Handelingen 2, dan ontvang je handgeld. De hele "erfenis is in de hemelen weggelegd en ligt gereed om geopenbaard te worden in de laatste tijd" (1Pet.1:1-4). Die openbaring is nabij! Eerst in de Zijnen (Gal.1:16, Col.2:27). Dan aan de ganse schepping (Rom.8:19).

Het zal gaan als in de dagen van Noach. Er komt een "vloed" van (louterend) "vuur" en hevige "stormen". Wie de geestelijke waarheden van de getallen 300, 50 en 30 kent in zijn eigen leven, is met Noach "in de ark", "in Christus". "Wie overwint (=300), zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn (=30)" (Op.21:7). En dit alles gebeurt "niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! (=50), zegt de Heer der heerscharen".