Home page

Het boek
van het
leven van het Lam

De oudsten
en de levende wezens
aanbaden het Lam en zongen:

"U bent waardig
om de zegels van de boekrol te openen.
Want U bent geslacht
en U hebt ons voor God gekocht met Uw bloed
uit elke stam en taal en volk en natie
en U hebt ons voor God tot koninklijke priesters gemaakt
om op aarde te heersen" (Op.5:8-10).

Paulus zei:
"God, die mij al vóór mijn geboorte had uitgekozen en geroepen, besloot
om Zijn Zoon in mij te openbaren ......" (Gal.1:15-16).

INLEIDING

"Die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. En die Hij tevoren bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen. En die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd. En die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt" (Rom.8:29-30).

De schepping wacht met reikhalzend verlangen op de verheerlijking en het openbaar worden van de zonen Gods (Rom.8:19). Maar voordat dat kan gebeuren, zal God eerst Zijn Zoon ten volle moeten openbaren in wie Hij daarvoor heeft bestemd en geroepen (Gal.1:15-16). Daar gaat het om bij het openen (=openbaren) van het levensboek van het Lam: Hij komt daar "binnen rijden" in hen die de Vader heeft bestemd tot geestelijke volwassenheid. Ze worden geroepen tot zoonschap Gods. Zij leren het leven van het Lam te leven. De Zoon wordt in hen geopenbaard.

HET BOEK VAN HET LEVEN VAN HET LAM

In hoofdstuk vijf van de "Openbaring van Jezus Christus" ziet Johannes in Gods rechterhand een boekrol. Het is het boek van het leven van het Lam.

Daar staat onder andere in, dat het Lam in Gods plan al geslacht is sedert de grondlegging van de wereld (katabole=terneerwerping, Op.13:8, 21:27). De Heer Jezus wist van dat "boek": "Vader, Ik kom tot U om Uw wil te doen, want in de boekrol is over Mij geschreven" (Ps.40:8-9). Hij ging hoe langer hoe meer "zien", hoe Zijn leven zou verlopen als Lam van God (zie b.v. Mar.19:33-34).

Hij wist ook, dat niet alleen Zijn leven erin staat opgetekend (vgl. Luc.10:20). Ook de levens van allen, die de Vader mede "tevoren gekend en bestemd heeft tot zoonschap" en die het Lam volgen waarheen Hij ook gaat (Rom.8:29-30, Op.14:1-5). Johannes "ziet" hen als "24 oudsten", "vier levende wezens", "144000" koninklijk-priesterlijk eerstelingen voor God en voor het Lam" (Op.3:5, 5:9-10, 13:8, 14:4). Paulus noemt hen de zonen Gods, die samen met de Heer Jezus de volheid van Christus zijn, het instrument waarmee God de ganse schepping zal bevrijden (Rom.8:19).

De verzegelde "boekrol" is uiteraard niet van papier of perkament, met letters, zinnen en hoofdstukken. Het is een "levensboek" met geestelijke ervaringen, met bewustwordingsprocessen, die Jezus, de Eersteling èn die de eerstelingen voor God en voor het Lam beleven (Op.5:9-10, 14:4). Het gaat om groei tot geestelijke volwassenheid (vgl. Ef.4:13-15).

Dat heeft de Heer als Eerste gekend. In de eerste dertig jaar van Zijn bestaan als mens groeide Hij zó op, dat de Vader Hem alles in handen kon geven (Joh.3:35, 13:3). Daarna zou Hij als Zoon van de Vader de heerlijkheid van de Vader openbaren in Israël (Ps.40:8-9, Joh.1:29-34). En dat leven wordt in "zeven" groei-episodes ook in de Zijnen "geopend" (=geopenbaard, door de Geest bekendgemaakt) om t.Z.t. als zonen Gods geopenbaard te worden voor het bevrijden van de ganse schepping (Rom.8:19).

Als u het Lam volgt waar Hij ook heen gaat, komt uw "naam" ook in dat "boek" voor (Op.14:4, 13:8). Dan "opent" Hij ook in u het "leven van het Lam". Steeds als Hij het verder uitrolt, leert u er "nieuwe" aspecten van "zien". "Zegel" na "zegel" wordt dan in u verbroken en zo wordt openbaar, wat God in u doet. Net als Paulus gaat u dan "zien", dat het God behaagt om Zijn Zoon in u te openbaren (vgl. Gal.1:15-16).

Het "openen van het boek" is dus de innerlijke openbaring van de weg tot zoonschap. De Enige, die dat doen kan, is het Lam Zelf (Op.5:5,9,10). Hij is waardig om de "zeven" zegels te "verbreken". "Ja alleen Hij", zeggen de "24 oudsten" en de "vier levende wezens". "Want wij weten, dat alleen Hij ons heeft kunnen vrijkopen met Zijn bloed en ons kon maken tot koninklijke priesters voor God" (Op.5:9-10). Alleen Hij.

DE VIER PAARDEN

Bij het verbreken van de eerste vier zegels verschijnen er bereden paarden. Die komen de Zijnen, die Hem volgen waar Hij ook heengaat, binnenrijden (vgl. Psalm 24). In bijbelse tijden waren dat geen werk- of sportpaarden, maar krijgspaarden.

Ze komen in hen de "oude mens" met al zijn "oude" denken en doen bevechten. Er worden korte metten gemaakt met de dode werken van het "vlees" en met de begeerten van de "ziel". Want alleen wie rein is van handen en zuiver van hart mag leren leven als het Lam om uiteindelijk één te zijn met Hem, op de "troon", op "Sion" (Ps.24:3-4, Op.3:21, 14:1-5).

Op elk "paard" is de ruiter het "Woord van God" (vgl. Op.19:11-13). Jezus is niet alleen het Lam van God, maar ook het Woord Gods, dat alles van het vlees en van de menselijke ziel overwonnen heeft (Joh.17:2, Jes.53:12). Hij komt op vier manieren Zijn "144.000" "dienstknechten" binnenrijden, om in hen volkomen te overwinnen. Het eerste "paard" is "wit", het tweede "vurig rood", het derde "zwart" en het vierde "groen".

HET EERSTE ZEGEL

"Ik zag een wit paard en die erop zat had een boog. Hem werd een stefanos gegeven (=een overwinnaarskrans). Hij trok uit als overwinnaar, de overwinning tegemoet" (Op.6:2, NBG-NBV).

Toen het Lam het eerste zegel verbrak en Hem gevraagd werd om te komen, "zag" Johannnes Hem als overwinnaar op "een wit paard" binnenrijden (vgl. Ps.24:7,9 NBV). Als mens had Hij, het levende Woord, Zelf glorieus overwonnen en als teken daarvan droeg Hij een welverdiende lauwerkrans.

Een wit paard. Wit getuigt van licht, waarheid, reinheid. Hij komt allereerst, om in de Zijnen Zijn licht, Zijn waarheid en Zijn reinheid te "openbaren" en om met Zijn "boog" het gedachtengoed van de "oude mens" af te schieten. Dat is toch geweldig!

"Er zij licht!". In deze eerstelingen wordt dus eerst de "verduistering in het verstand" overwonnen (Ef.4:18). Alles wordt "licht", "waar", "zuiver", "wit", "rein". Alle "oude" religieuze ideeën en doodse poespas smelten weg voor het leven in het Woord, voor het Licht van het leven van het Lam (Jes.60:1-3, Joh.1:4, 8:12, Op.21:23).

HET TWEEDE ZEGEL

Dan ziet Johannes het volgende: "En er kwam een vuurrood paard. Aan de ruiter werd het gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, dat ze elkaar zouden afslachten. En Hij kreeg een groot zwaard" (Op.6:4).

Letterlijk staat er, dat Johannes een paard van vuur zag komen. Het Woord Gods komt het "oude vlees" "binnenrijden" als een verterend vuur (Ex.24:17, Hebr.12:29). Het is als "het vuur van de goudsmid, om de zonen van Levi te louteren" (Mal.3:1-3). Jezus doopt niet alleen met Zijn Geest, maar ook met "vuur" (Mat.3:11). Daarmee maakt Hij de Zijnen onberispelijk, zonder vlek, zonder rimpel (vgl. Ef.5:27, Op.14:5).

Als onze naam in het boek van het leven van het Lam wordt genoemd, dan "ontdekken" ook wij, dat Jezus niet alleen komt op een wit, maar ook op een vuurrood paard. Hij komt "binnenrijden" met "vuur" om de vrede van onze "aarde" weg te "branden". Hij komt Zijn vrede geven, Zijn hemelse vrede (Op.6:4, vgl. Joh.14:27).

Hoe anders is dat met aardse vrede. Toen Hij destijds de "twaalf" uitzond, zei de Heer: "Denk niet, dat Ik ben gekomen om vrede op aarde te brengen. dáár breng ik het zwaard" (Mat.10:34).

"Het zwaard" is een symbool van het woord (Heb.4:12). Het "aardse of veraardste woord" brengt geen vrede in mensen. Het verdeelt. Het doodt (2Cor.3:6). Men bevecht elkaar ermee met hun talloze "aardse" interpretaties van de bijbel. Men slacht elkaar ermee af, wat de hele kerkgeschiedenis door is gebeurd.

Het grote zwaard, dat aan de Ruiter op het paard van vuur werd gegeven, is anders. Het is "het zwaard des Geestes" (Ef.6:17). Het is het levende, krachtige, vlijmscherpe, tweesnijdende Woord van God, dat zó diep doordringt, dat het alles scheidt, ja, zelfs ziel en geest (Hebr.4:12, Op.1:16).

Daarmee worden al de Zijnen geoordeeld (=gecorrigeerd, 1Pet.4:17). Dat diep snijdende proces hoort nu eenmaal bij het leven van ieder, die het Lam volgt waarheen Hij ook gaat. Het maakt, dat er in hun mond geen leugen meer wordt gevonden, omdat ze het onderscheid hebben leren "zien" tussen heilig en onheilig, tussen onrein en rein, tussen ziels en geestelijk (vgl.Lev.10:10). Wie Hem zó "ziet" binnenrijden, wordt onberispelijk, zuiver, ongedeeld, één, "nieuw", geestelijk volwassen (Op.14:1,5).

HET DERDE ZEGEL

"En ik zag een zwart paard en de berijder had een weegschaal in Zijn hand. En ik hoorde een stem zeggen: Eèn maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn" (Op.6:5-6).

De ruiter had nu geen boog of een zwaard bij zich, maar een weegschaal. Hij kwam om af te wegen wat je kon kopen voor een schelling. Wat mag het volgen van het Lam waarheen Hij ook gaat, je kosten? Je hele leven? Alles? Want een schelling was het dagloon voor het gehele levensonderhoud.

Alles? Ja, want "de mens zal niet van brood alleen leven" (Deut.8:3, Luc.4:4). Na "verlichting" en "oordeel" (=correctie) zijn behalve "brood" ook "wijn" èn "olie" nodig om te leven als het Lam (vgl. 1Joh.5:11-12). Wat een "openbaring"! Nu komt het Woord Gods laten "zien", dat de "144000" "koren, èn most, èn olie" moeten hebben (Op.14:1-5, Joël 2:19).

Toen Jezus op "dertigjarige leeftijd" (30=geestelijke volwassenheid) tot Zoon Gods werd verklaard, werd Hij "het brood des levens" en had Hij "olie" èn "wijn". Zijn woorden waren Geest (="olie") èn Leven (="wijn", Joh.1:29-34, 6:63). Hij was "de barmhartige Samaritaan", die "opging naar Jeruzalem", met "olie" en "wijn" (Luc.10:30, 33-34).

Voor "olie" en "wijn" moet je niet "werken", maar "horen" (=gehoorzamen). "God geeft de heilige Geest (="olie") aan wie Hem gehoorzaamt" (Hand.5:32). "Hoor aandachtig naar Mij, opdat u het goede kan eten. Hoor, opdat u kunt leven" (="wijn", Jes.55:2-3). Ja, wie "hoort", heeft "brood", maar ook "olie" en "wijn".

Nu de woorden "breng geen schade toe aan de olie en de wijn". In de grondtekst staat adikeo: krenken, kwetsen, te kort doen.

Wanneer wordt "de olie" (de Geest van God) en "de wijn" (het leven van het Lam) gekrenkt en tekort gedaan? Als er in plaats van de Heer te "horen" er eindeloos over wordt gepraat, gediscussiëerd en geruzied. Of als men er iets voor wil doen.

"Iets gaan doen" in plaats van "horen wat de Geest tot de gemeenten zegt". Toen Zacharia een "gouden" "kandelaar" met een "oliehouder" zag, zei hij: "Niet door kracht, niet door inspanning, maar door Mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen" (Zach.4:6). "Olie" en "wijn" ontvangen we niet door dingen voor God te doen, maar door gehoorzaam naar Zijn Geest te luisteren (Hand.5:32).

Wie het Lam naleeft, gaat "zien", dat al het menselijk-religieuze gedoe in eigen kracht "geld afwegen" is voor wat niet verzadigen kan (Jes.55:2). En als dat gebeurt "in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest" is dat inktzwart, godslasterlijk, het Lam onwaardig, krenkend voor de "olie" en de "wijn".

Dat "zwarte paard" heeft Jezus in toom. En dàt "paard" gaat de "144.000" eerstelingen, die geschreven staan in het boek van het leven van het Lam, ook "binnenrijden" (=leren kennen). Ze verwerven "koren èn most èn olie", net als Jezus. Zonder dat kan zoonschap Gods in hen niet worden geopenbaard. Zonder dat is het onmogelijk om als koninklijke priesters de mensheid te leren, wat het onderscheid is tussen "wit" en "zwart", heilig en niet heilig, tussen rein en onrein" (Lev.10:10, Ez.44:23).

HET VIERDE ZEGEL

"En ik zag een vaal paard komen. En de naam van die daarop zat was de dood en het dodenrijk volgde hem. En Hem (niet: hun) werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden, met het zwaard, met de honger, met de dood en door de wilde dieren der aarde" (Op.6:8).

Met de kleur van dit paard is heel wat gesjoemeld. En het is zo eenvoudig, want er staat gewoon chloros: groen, de kleur van leven. Het wezen van de ruiter is thanatos (=dood van het "vlees"). Hij is "gestorven, maar leeft tot in alle eeuwigheden, en heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk" (Op.1:18, 2:8). Het overwonnen dodenrijk volgt Hem dan ook als krijgsgevangene. Hij komt nu de Zijnen binnenrijden "op een groen paard", om LEVEN te geven (Op.1:18, Joh.10:10).

Dit is het laatste "paard" van de "vier". Alles van de "oude" mens wordt in de "eerstelingen" overwonnen. Alles wat in hen "van beneden" is, weet de Ruiter te doden: één vierde van hun "aarde" met het "zwaard", één vierde door "honger", één vierde door "dood" en één vierde door "wilde dieren". Het is een verpletterende nederlaag voor "het vlees". Alles van die orde wordt door het Woord van God afgeslacht (Op.6:9). Hij komt de Zijnen binnenrijden op een "groen" paard, om waarachtig leven te geven in overvloed (vgl.Joh.10:10).

Wie "geslacht" is, "gekruisigd", "onthoofd", die leeft (Joh.11:25, Gal.2:20, Op.20:4). Zijn Hoofd is Christus, het Lam, de Zoon, de Levende (Op.1:18). "Wie de Zoon heeft, heeft leven (1Joh.5:12).

Als u dat "ziet" (=kent), dan is de verborgen openbaring van Jezus Christus ook in u begonnen.

HET VIJFDE ZEGEL

Bij het openen van het vijfde zegel ziet Johannes, dat de door Hem "gedoden" één zijn met het "altaar". Er staat: "Toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren" (Op.6:9).

Door het "zien" "binnenrijden" van het Lam, zijn Zijn "liefdeslaven" "tot een levend, Gode welgevallig offer" geworden, "niet meer gelijkvormig aan deze wereld, maar hervormd door de vernieuwing van hun denken" (Rom.12:1-2). Ze zijn "geslacht door (niet om, maar dia=door) het Woord van God en om het getuigenis dat ze hadden" (Op.6:9). Dat zijn niet alleen martelaren die om hun geloof vermoord werden, zoals destijds in Rome. De waarheid ligt veel dieper. Ze zijn niet gedood door mensen, maar door het Woord van God (vgl. ook Hebr.4:12). Ze zijn door het "zwaard" "onthoofd" (Op.20:4). Het denken van de "oude mens" is eraf. Ze hebben nu een "nieuw" Hoofd: Christus.

"En zij die onder het altaar waren, riepen: Tot hoelang, Heer, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?" (Op.6:10).

Toen werd hun gezegd, dat ze nog "moesten wachten totdat het getal van alle geslachte douloi vol zou zijn". Het moeten er namelijk "144.000" worden (Op.6:11). Pas als het "lichaam van Christus" voltallig is, kunnen ze samen met Hem verschijnen in heerlijkheid (Col.3:4). Dan gaan deze onthoofden het "volk van God" "richten" en met Christus "heersen" als "koningen" over de "aarde" (Luc.22:30, Op.20:4).

In dit gedeelte is in bijna alle bijbelvertalingen het woord wreken gebruikt, dus: "tot hoelang, Heer, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?" (Op.6:10).

In het Grieks staat ekdikeo en dat betekent niet wreken, maar rechtvaardigen, het waarom billijken. Er staat eigenlijk: "Hoe lang nog, Heer, tot U aan alle 'aardse' mensen zal laten zien, waarom ons bloed moest vloeien?"

Het antwoord is eenvoudig: dat zal pas blijken, als hun getal vol is en ze als zonen Gods met de Zoon openbaar zullen worden (Col.3:4). Dan wordt het "waarom" en "waartoe" voor iedereen duidelijk: het is voor de bevrijding van de hele schepping (Rom.8:19-22).

HET ZESDE ZEGEL

Het "zesde" zegel beschrijft wat de volgelingen van het Lam daarna zullen "zien" op de "aarde" in en om hen heen (Op.6:12-17). Er komt een "aardbeving" en een "zonsverduistering". Ze zien "sterren op de aarde vallen", de "hemel" terugwijken, en "bergen en eilanden" van hun plaats worden gerukt.

Dat we niets hiervan natuurlijk moeten interpreteren, is duidelijk. Ja, "sterren van de hemel" zullen op "de aarde" vallen (Op.6:13). Wat gebeurt er, als er letterlijk één ster op onze planeet zou vallen? Dan wordt de hele aarde in één klap één gigantische, gloeiend hete gasbol. Nee, het gaat om "dwaalsterren", "vallende sterren", zoals "Nicolaieten", "Kaïns", "Bileams, "Izebels", enz. enz. (Jud.1:11-13).

Wat wordt aan de "douloi van het Lam" dan wèl geopenbaard over de "oude aarde"? Om dit te begrijpen moeten we het zesde zegel vergelijken met het leven van Job. Ook bij hem gaat het over het voorbijgaan van de "oude" orde en het komen van de "nieuwe". Ook de rechtvaardige Job werd geofferd om zijn getuigenis (1:8,2:3). Ook hij zag alles wankelen en verduisterd worden. En toch geloofde en getuigde hij, dat hij als "goud" "te voorschijn" zou komen (23:10).

Bij hem kwam de kentering, toen hij "Elihu" "zag" komen (Job 32 t/m 37) en de HEER "hoorde" spreken (Job 38 en 39). Het waarom en waartoe begon hem te dagen. Uiteindelijk zou hij tot zegen zijn voor zijn "familie" en voor al zijn "vroegere bekenden" (Job 42:1-6, vgl.Num.7:25).

Wat gebeurt er dus bij het openen van het "zesde zegel"? Ook daar "zien" de "douloi" de "oude" orde "wankelen" in een grote "aardbeving" (Op.6:12, 9:6). Ook zien ze het "aardedonker" worden om zich heen, als ook de "hemel" van de "oude orde" als een boekrol wordt opgerold en men van "zon" en "maan" geen enkel licht meer krijgt (Op.6:12, 14, Micha 3:6). Ook zij "zien" hun "drie" (=totaliteit van) "vrienden", die eerst straalden als sterren aan het godsdienstige firmament, vallen op de "aarde" als "onrijpe vijgen" (=zonder genezing, Op.6:13, 2Kon.20:7). Wat die "vrienden" zeiden bleek niets meer te zijn dan "aardse", menselijke, verstandelijke redeneringen.

Net als bij Job toont de Heer ook nu Zijn aangezicht (Op.6:16). Voor de "douloi" is dat een heerlijke "verheldering", maar voor wie niet in het boek van het leven van Lam geschreven staan, is dat een ondraaglijk iets (Op.6:15-17). Die zoeken, van "groot" tot "klein", "bedekking" in de "holen" van hun religieuze "hoogten", in hun "werk" en stichtingen, kerken, organisaties, genootschappen, enz., enz. (Op.6:15-17).

Hoe kwam het Lam bij hen over? In de meeste vertalingen staat dat Hij kwaad was: "Verberg ons voor het aangezicht van Hem die op de troon is en voor de toorn van het Lam, want de grote dag van hun toorn is gekomen" (Op.6:16-17). Is dat zo? Zijn de Vader en het Lam Gods kwaad, boos, toornig?

In het Grieks staat, dat de orge van God en van het Lam is gekomen. Dat is heel wat anders, want het woord betekent niet toorn, maar temperament, karakter, verlangen, passie. Het woord is afgeleid van oregomai en dat is zich uitstrekken om iets aan te raken, verlangend naar iets reiken. hèt kenmerk van de Vader en het Lam is hun liefdevolle verlangen om te redden!

Jezus' hand is uitgestrekt om allen tot Zich te trekken! (Joh.12:32). Dat is Zijn passie. Maar wie zal blijven staan als Hij verschijnt bij het verbreken van het zesde zegel? (vgl.Mal.3:1-3). Alleen zij die geschreven staan het boek van het leven van het Lam. Alle anderen "verstoppen zich" om hun "oude" onwetendheden en ongerechtigheden, totdat ook zij door een louteringsproces kunnen gaan. Dan gaan zij op hun beurt "zien", dat God geen angstaanjagende boeman is, maar een liefdevolle Vader. Ook zij zullen dan weten, dat het Lam geen kwade aard heeft en boos en toornig is, maar dat Hij ernaar verlangt om iedereen tot zegen te zijn.

Het "zesde zegel" gaat verder in hoofdstuk 7, met het einddoel van de weg van het Lam. Maar eerst laat God "vier" (4=wereldwijd) engelen aan de "vier" hoeken van de "aarde" de "vier" "winden" (=gerichten) vasthouden (Op.7:1). Het is nog niet aan de orde de "ganse" "aarde" te "richten" (=recht te zetten) en de bewoners ervan gerechtigheid te leren (vgl. Jes.26:9). Eerst moeten de "vernieuwde" "144.000" eerstelingen voor God en voor het Lam aan hun voorhoofd "verzegeld" worden (Op.7:3).

Daarom ziet Johannes een engel opkomen "van de opgang der zon", met "het zegel van de levende God" (Op.7:2). Wie moet dat anders zijn dan de engel des Heren? Hij is de Enige die de Zijnen aan hun "voorhoofden" (=in hun denken) kan verzegelen (Op.7:1-8). Hij is de Enige, die hen tot koninklijke priesters kan maken. Ze komen "uit alle stammen van de kinderen van het (ware) Israël" (Op.14:1-5, 7:4-8). Eerder had Jezus dat al gezegd tegen de "twaalf": "Voorwaar, Ik zeg jullie die Mij gevolgd zijn: als Ik op de troon van Gods heerlijkheid zal zitten, zullen jullie ook op twaalf tronen zitten, om de twaalf stammen van Israël te richten" (Mat.19:28). Nu "zien" we er de volheid van: het zijn er geen "twaalf", maar "144.000".

Opmerkelijk is, dat in de opsomming van de "144.000 verzegelden" de stam Dan (=rechter, oordeler) is weggelaten (Op.7:4-8). Ervoor in de plaats staat Manasse (=die vergeten doet). In de "144.000" is het bestraffende oordelen en veroordelen van "Dan" vervangen door genade en verzoening. Het zijn nu allemaal "levende, heilige en Gode welgevallige offers", die "lijden voor het volk en die in hun vlees aanvullen wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus ten behoeve van de Gemeente" (Col.1:24). dàt zijn "de rechtvaardige daden der heiligen" (Op.19:8). Ze kunnen die doen door hun bediening van verzoening en het woord van verzoening (Rom.12:1, 2Cor.5:18-19). Ze "doen vergeten".

Eerst komt de Vader dus klaar in de "144.000" "eerstelingen" die in het boek van het leven van het Lam staan (Op.7:1-8). Die worden eerst gemaakt tot koninklijke priesters die vanaf de "troon" zullen heersen op de "aarde" en die Gods volk zullen richten (=rechtzetten, Op.5:10, Mat.19:28). Zij komen op de troon.

God komt ook klaar met zijn gehele "volk", met de volle oogst van Zijn akker. Johannes krijgt daarvan een heerlijke vooruitblik. Hij mocht "de Gemeente" "zien" als een ontelbare mensenmassa vóór de troon en vóór het Lam (Op.7:9).

Om vóór de troon te mogen staan, moet ieder van hen eerst door grote verdrukking (=intense loutering, Op.7:13-14). En ieder moet z'n "kleren" wit wassen in het bloed van het Lam (Op.7:9-17). Dan zullen ze "God vereren dag en nacht in Zijn tempel" (vgl. 1Cor.3:16, 6:19). Want Hij, die op de "troon" gezeten is, zal "Zijn tent" over hen uitspreiden (Op.7:15). Ze zullen nooit meer "honger" of "dorst" hebben, want het Lam zal ook hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen" (Op.7:13-17).

Met palmtakken in hun handen juichen ze met luide stem: "We zijn GERED door onze God, die op de troon gezeten is en door het Lam!" Wat een heerlijke waarheden! Ze gelden allemaal voor het eeuwige nu van alle tijden in "hemel" en op "aarde" (Op.7:10).

HET ZEVENDE ZEGEL

"En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang" (Op.8:1).

Het openen van de eerste zes zegels ging gepaard met stemmen en gebeurtenissen. Bij het eerste zegel klonk er zelfs "een stem als van een donderslag" (Op.6:1, vgl.Joh.12:29). Maar toen het Lam het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, een sela, een denk- en aanbiddingsstilte. "De Koning der ere is in de Zijnen ingegaan! Sela" (vgl. Ps.24:7-10).

Stille aanbidding en verwondering over wat er nu is voltooid! In "144.000" eerstelingen is de verborgen groei tot zoonschap Gods voleindigd, net zoals destijds in de "30 jarige" Jezus van Nazareth. Nu ligt het hele "boek" van het leven van het Lam open. Ze denken nu allemaal helemaal "nieuw" en kennen net als Jezus Gods "wegen" (vgl. Ps.103:7). Het zijn allemaal "zonen Gods" geworden, wat alleen nog niet openbaar is gemaakt. Paulus zei van zichzelf: "Hij heeft mij afgezonderd van de schoot van mijn moeder aan en Zijn Zoon in mij geopenbaard". Dat is nu waarheid in allen "van wie de naam staat opgetekend in het boek van het leven van het Lam" (vgl. Luc.10:20).

Als alles in de hemel in stille aanbidding is, komt er een engel met een "gouden wierookvat". Hem wordt "veel reukwerk" gegeven, dat hij offert op het "gouden" "reukofferaltaar" voor de "troon", samen met de gebeden van de "144.000" "heiligen". Dat is een handeling, die alleen een hogepriester mocht doen, zoals destijds Aäron in de tabernakel (Ex.30:7-8).

Deze engel is dus de engel van de hogepriester. En dat kan er maar één zijn. Er is maar één hemelse hogepriester: Jezus (Hebr.4:14, 7:26, 8:1). Zijn offergave van "veel reukwerk", met "de geest van aanbidding van de 144.000 heiligen", is als een "heerlijke geur" voor de Vader (Op.8:4).

De "Hogepriester" doet nòg iets. Hij vult het "wierookvat" met "vuur" en werpt dat op de "aarde" (Op.8:5a). Dat doet ons denken aan Mozes en Elia, die "vuur" van de "hemel" zagen komen (Ex.9:23, 2Kon.1:10-12). Zij, in wie het leven van het Lam is geopenbaard, worden inderdaad gemaakt tot "Mozessen", tot "Elia's", tot herauten, tot bazuinen. Zij worden de "zeven engelen" (=boodschappers), die nu klaar staan om als "zeven bazuinen" uit te "bazuinen": "Laat Mijn volk gaan!" (Op.8:6). Nu kan de "uittocht" van het volk beginnen!

"Egypte" wordt dan hard geraakt door Gods Woord. Dat zal overkomen als "donderslagen" en "stemmen" en "bliksemstralen" en "aardbevingen" (Op.8:5b). Hij zal liefdevol waken over "de uitgang" van Zijn volk onder leiding van de "144.000", totdat "haar ingang" in het hemelse "beloofde land" helemaal voltooid is (vgl. Ps.121:8). In dat "nieuwe land" (=het koninkrijk der hemelen) wordt Gods volk een "heilige stad", een "nieuw Jeruzalem" dat een licht zal zijn voor alle volkeren, een licht tot aan het uiterste der aarde (Jes.42:6, 49:6, Hand.13:47).