Home page

De
zeven
gemeenten

"Ik ben met u, alle dagen ...."
(Mat.28:20)

"En ik zag zeven gouden kandelaren
en in het midden iemand als een mensenzoon"
(Op.1:12-13)

ZEVEN GOUDEN KANDELAREN

Toen Johannes op het eiland Patmos in geestvervoering kwam "op de dag des Heren", "hoorde" en "zag" (=begreep) hij een luide "stem" als van een "bazuin" (Op.1:10 en 12).

Wat hij "hoorde" en "zag" moest hij opschrijven en sturen naar de "zeven" "gemeenten in "Asia" (=dageraad, Op.1:4,11). Uiteraard gelden zijn visioenen niet alleen voor de gemeenten van "de dageraad". Het zijn tekenen. De hoofdstukken 2 en 3 "seinen", hoe alle gemeenten van de Heer op aarde door de eeuwen heen waren en nòg zijn. Johannes gaf "zeven" boodschappen door voor de "zeven gemeenten", voor de "zeven kandelaren van "goud" (=van God) van alle tijden.

Het Griekse woord voor gemeente (ekklesia) betekent uitgeroepen. Zijn ekklesia bestaat uit hen die zijn geroepen uit de "wereld", om een volk te zijn, dat "niet van deze wereld is, maar van boven" (vgl.Joh.8:23, Fil.3:14). Het gaat hier uiteraard niet om kerken of gemeenten als religieuze organisaties, maar om een geestelijk organisme van ware kinderen Gods. De opgestane Heer ziet de ekklesia in de hemelse gewesten. Dáár, in de geest, wandelt Hij tussen "Gods kandelaren" door met de "zeven" "sterren" in Zijn "rechterhand" (Op.2:1). Dáár ziet Hij met "ogen als een vuurvlam" goede dingen, maar ook onvolkomenheden en zwakheden, dwaling en misleiding.

Wat is Zijn reactie op wat Hij ziet? Hij spreekt hen bemoedigend toe en prijst hun geloof, standvastigheid, trouw en volharding. Hij is blij, dat er misvattingen en pseudo-apostelen worden ontmaskerd en dat er bepaalde verkeerde praktijken worden verafschuwd.

Over "twee" van hen is Hij helemaal positief, over Smyrna (=mirre, bitterheid) en Filadelfia (=broederliefde). Hij zegt tegen Smyrna: "Wees niet bang voor wat je moet lijden. Blijf getrouw, dan zal Ik jullie de kroon des levens geven" (Op.2:10). En tegen Filadelfia: "Ik zal jullie bewaren in de verzoeking die over de hele wereld zal komen. Houd vast wat jullie hebben, dan kan niemand je kroon afnemen" (Op.3:10).

Tegen de andere "vijf" moet Hij echter zeggen: "Word toch eens wakker! Bekeer je toch! Ga toch anders denken!" (2:6 en 16, 3:3 en 19). En: "Ik heb tegen jullie ...." (Op.2:4,14,20). Hij zegt het met bewogenheid, met barmhartigheid. Vijf is namelijk het bijbelgetal van genade, barmhartigheid.

Wat heeft de Heer eigenlijk tegen hen? Waar moeten die "vijf kandelaren van goud" meer ernst mee maken? (Op.2 en 3). En wat moet er dus ook nu anders, bij ons?

Het antwoord geeft Hij Zelf: de eerste liefde niet verzaken (2:4-5). En de leer van Bileam en die van de Nikolaïeten afzweren (2:14-15). Sommigen laten Izebel haar gang maar gaan (2:20-23). En dan is er ook nog de geestelijke doodsheid en misselijk makende lauwheid, zoals in Sardes en in Laodicea (3:-3.15-18).

Deze "zes" (=menselijke, vleselijke) zwakheden en onzuiverheden hebben de gemeenten van alle tijden parten gespeeld tot op de dag van heden. Dáárom geven de meeste "kandelaren van God" geen helder licht. Ze branden niet op "zuivere olie".

DE EERSTE LIEFDE VERZAKEN

Van de gemeente in Efeze kende de Heer de goede werken, hun inspanning, verdraagzaamheid en volharding, maar toch ..... (Op.2:2-4). Waar was hun eerste liefde? Waar hun eerste werken?

Voor eerste staat het Griekse woord protos. Het betekent eerste in plaats, in rang, dus de hoogste, de belangrijkste. Het wijst niet terug op wat je vroeger had, op jeugdliefde of beginnersenthousiasme. Nee, men had in Efeze de hoogste liefde laten varen. Daarom zei de Heer: "Bedenk toch van welke hoogte jullie gevallen zijn en bekeer je. Doe weer je eerste werken" (Op.2:5).

Eerste liefde zien we in Jezus' leven: "Vader, Ik vind het heerlijk om Uw wil te doen" (Ps.40:8-9). Hij deed dat in alles (Joh.5:30, 6:38, Luc.22:42). Hij liet altijd de Vader door Hem spreken en werken (Joh.8:28, 12:49, 14:10). Hij had eerste liefde en deed eerste werken. Daarom was de Vader zo blij met Hem (Mat.3:17, 17:5).

Nog een voorbeeld van eerste werken is het volgende. Eens bezocht Jezus met Zijn twaalf discipelen het huis van Lazarus, Maria en Martha (Lucas 10:38-42). De twee zussen hadden de handen vol gehad om de groep te ontvangen zoals het hoort. Toen Jezus wat ging zeggen, "was Maria aan de voeten van de Heer gaan zitten om naar Hem te luisteren" (v.39). Ze wilde bij Hem zijn, naar Hem luisteren.

Maar haar zus "Martha werd helemaal in beslag genomen door het vele bedienen van de mensen" (v.40). Verwijtend deed ze haar beklag bij Jezus, die antwoordde: "Martha, Martha, je maakt je bezorgd en druk over zo veel dingen. Wat Maria koos, dàt is méér, ja, dat is eigenlijk het enige wat je nodig hebt!" (v.41-42).

Voor dat enige moeten we gaan, net als Maria van Bethanië. We moeten "gaan zitten" om "naar Hem te luisteren". Zo gaan we weten, wat we moeten "uitsorteren" (Mat.13:47-48). Dan gaan we "zien", wat "oud" is en wat "nieuw" (Mat.13:52). Dan gaan ook wij zeggen en doen, wat we van Hem hebben "gehoord". Kijk, dat is "eerste liefde hebben". Dat is "eerste werken doen".

DE LEER VAN DE NIKOLAIETEN

De daden van de Nikolaieten werden in Efeze gehaat en door de Heer verafschuwd. Die Nikolaïtische daden werden een doctrine in de gemeente van Pergamum, een "leer" waar men zich aan moest houden (Op.2:6 en 15). Wat zijn dat, Nikolaieten? En wat betekent die naam?

Het is een samenstelling van twee Griekse woorden: nikao (=heersen over, overwinnen) en laos (=de leken, het volk). "Nikolaieten" vormen een dominerende klasse van "geestelijken" boven de "leken". Zij claimen het gezag, hebben altijd het laatste woord en "het volk" moet hen gehoorzamen.

Die handelwijze vierde hoogtij in de Middeleeuwen, maar speelt tot op de dag van heden nog steeds een grote rol in het christendom. Wie als "Nikolaiet" met "de schapen" omgaat, leidt de kudde niet als "een voorbeeld in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid" (1Tim.4:12). Hij is als een betaalde "huurling". Of als een "dief", als hij de leiding van de gemeente steelt van de Leider (Joh.10:12-13). Of als een uitbuiter van Gods kudde (Ez.34).

"Nikolaieten" beheren, organiseren, structureren en controleren alles. Ze werken in wekelijkse "diensten" op gezette tijden vaste rituelen af en onderdrukken elke vernieuwende beweging van Gods Geest. Alles moet bij het oude blijven (vgl. Mat.15:6). En wat geestelijk is bedoeld, wordt hoe langer hoe meer "aards" geïnterpreteerd.

Zo wordt een "gemeente" gemaakt tot een organisatie, waar je lid van moet worden. Je moet er contributie betalen om het systeem in stand te houden en je aan haar regels houden. Zo komt Gods volk onder een "slavenjuk" van "opzichters" terecht, net als destijds in "Egypte" (Ex.1:11,14).

Destijds leidde Mozes Gods volk uit Egypte, als een goede herder. En nu bevrijdt Jezus "Zijn schapen" van elke vorm van Nicolaïtische onderdrukking op een "nieuwe wijze" (Joh.10:1.5.8). De "schapen" die Zijn "stem" kennen, volgen Hem, "de schaapskooien" uit (Joh.10:3). Daardoor worden ze "van boven", wel "in de wereld, maar niet van de wereld" (vgl. Joh.15:19). Hier en nu reeds mogen ze de vrijheid van het hemelse Jeruzalem ervaren (Gal.4:26). Ze ontvangen "leven in overvloed", in "groene weiden", bij "het levende water van de rivier Gods" (Ps.23, Joh.10:10, Op.22:14).

Die "schapen" worden in de geest één kudde met één Herder, terwijl "Nikolaieten" het volk van God op "aarde" blijven versnipperen en vasthouden in de talloze "schaapskooien". De Heer haat die leer en die wijze van doen. Hij zegt: "Bekeer je daar toch van! Ga toch anders denken" (Op.2:15). "Nieuw!" Radicaal "nieuw"! "Wie oren heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt" (Op.3:6, e.a.).

DE LEER VAN BILEAM

Bileam was een profeet uit Midian en hij was beroemd in de hele regio. Balak, de koning van Moab, beschouwde het oprukkende Israël als een groot gevaar (Num.22:2-3). En daarom stuurde hij een afvaardiging met waarzeggersloon naar Bileam toe.

Hem werd gevraagd om naar Moab te komen om Israël te vervloeken. Bileam raadpleegde de Heer, die zei: "Ga niet met hen mee en vervloek Israël niet, want Ik heb het gezegend" (Num.12:22). Hij ging niet mee. Goed dus! Alleen .... wat jammer van dat geld.

Maar Balak stuurde een zwaardere delegatie met meer geld en met het aanbod om zijn raadsman te worden (Num.22:15-17). Bileam zei toen: "Al gaf Balak me al het zilver en goud uit zijn paleis (dat ging dus rond in z'n hoofd: geld), ik kan het woord van de Heer toch niet overtreden! Maar ... blijf nog een nacht, dan kan ik horen, wat de Heer dit keer gaat zeggen" (Num.22:18-19). Nou moe! God had toch al duidelijk gesproken!

Toch kwam de Heer die nacht weer tot Bileam. Hij zei: "Ga maar met ze mee. Maar je mag alleen doen wat Ik je zeg" (Num.22:20).

Nu kon hij eindelijk mee naar Moab, tegen een vorstelijke beloning en met een zeer vooraanstaande positie in het vooruitzicht: raadsheer van de koning!

Het hele verhaal staat in Numeri 22, 23 en 24. Bileam kon Israël inderdaad niet vervloeken tot grote woede van koning Balak. Maar wat bleek hij een sluwe raadgever te zijn! Hij zei: "Als de Heer het mij niet toestaat om Israël te vervloeken, doe dan dit: stuur er meisjes op af en laten die de mannen van Israël tot ontucht en afgoderij verleiden". En dat werkte (Num.25:1-3, Op.2:14). Zo kwam er toch een vloek over Gods volk. En dat alles om geld, omdat hij "het loon van de ongerechtigheid liefhad" (2Petr.2:15).

Ook nu gaan velen de weg van Bileam (2Petr.2:15-22). Ze zeggen de Heer te dienen, maar dienen tegelijk de Mammon. Er wordt gepreekt, gepubliceerd, geprofeteerd en voor God gewerkt, maar voor alles moet betaald worden. En bleef het daar maar bij! Want al dat gedoe (waar heel veel geld voor nodig is) kan zó belangrijk worden, dat het een afgod wordt. Zo sluipt er "afgoderij" en "hoererij" Gods volk binnen (Op.2:14). "Zo krenken ze Mij voortdurend met het werk van hun handen", spreekt de Heer (Jer.32:30).

"Nicolaieten" zijn heersers over de leken en claimen macht in een hiërarchisch systeem (vgl. Mat.23:8). "Bileams" laten zich betalen voor hun "diensten", jagen naar status en verleiden Gods volk met "Moabitische meisjes" (=verleidende, vrome machten).

IZEBEL LATEN BEGAAN

Nu komen we bij een nog subtielere manier om macht over Gods volk te krijgen. Dat is de werkwijze van "Izebel", de "koningin" die zegt profetes te zijn (Op.2:20).

"Izebel" (=de onkuise) is een oudtestamentisch type van "het geheimenis Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen van de aarde" (Op.17:5). Ze "zit op een scharlakenrood beest vol godslasterlijke namen" (Op.17:3-4).

Ze trouwde om de macht met Achab, de koning van Israël, die het zwakke vlees typeert. Meteen liet ze allerlei religieuze plekken oprichten, zoals altaren, hoogten, tempels en gewijde palen, waar ze Israël op walchelijke wijze háár goden liet vereren. Het hele volk werd verleid en pleegde er afgoderij en ontucht. Profeten van de Heer werden uitgemoord (1Kon.18:4). Er staat, dat Achab, haar marionet, de Heer meer krenkte dan alle koningen van Israël die vóór hem geweest waren (1Kon.16:33, 21:25).

De werking van "Izebel" is er altijd gebleven. Ze typeert het menselijke verlangen om overal religieuze bouwsels te maken om daar het volk bezig te houden. Jezus zegt, dat ze er zelfs Zijn douloi mee wil misleiden, Zijn uitverkoren dienstknechten (Op.2:20, Mat.24:24, Mar.13:22). Ze tracht namelijk met het "ziels-vleselijke" iedereen te verleiden om hen daarna geestelijk te "doden". "Ik heb tegen jullie, dat je die "vrouw" haar gang laat gaan" (Op.2:20).

"Izebel" appelleert dus op de ziels-vleselijke behoeften van de "oude" mens. Als "de oude mens" die gaat bevredigen, dan komt er uit zijn innerlijk wat erin zit: "Boze, misleidende plannen, gekonkel, overspel, afgoderij, eerzucht, jalousie, hoererij, ruzie, moord, echtbreuk, diefstal, godslasteringen, enz. enz." (Mat.15:19, Mar.7:21). "Ik heb tegen jullie, dat je je niet alleen laat leiden door Mij, maar ook door háár". "Behalve met Mij hebben jullie ook een relatie met haar" (Op.2:19-20).

Paulus zegt, dat wie zich aan háár hecht (Grieks:collao=vastlijmt), één is met haar en "vleselijk" bezig is. En dat wie zich aan de Heer vastlijmt, één geest met Hem is (1Cor.6:15-17, vgl. Ps.63:9).

Wat doet "Izebel" dus? Ze haalt alles wat geestelijk bedoeld is "naar beneden". Het dienen van de Heer wordt religie, menselijk, ziels, gevoelsmatig, onecht, nep, babylonisch. Alles wat levend hoort te zijn, wordt doods, lege rites, een sociaal gebeuren, traditie, sleur, religieus amusement zoals de wereld die geeft. Alles wordt "aards", heeft geen enkele geestelijke waarde meer, maar dient slechts tot bevrediging van het vrome vlees (vgl. Col.2:23).

"Izebel" is dus een meesteres in het religieus weten te beïnvloeden en te manipuleren tot wat zij wil. "Met haar toverij heeft ze alle volken verleid" (Op.18:23). Ze heeft "alle volken" (=kerkelijke gezindten), "de koningen der aarde" (=de leiders van de wereldse kerk) de "wijn van haar hoererij" laten drinken (Op.17:2, 18:3). Ze heeft het volk van God weggesleurd van de oprechte en zuivere toewijding aan Christus (2Cor.11:3). Ze is de "vreemde vrouw" uit het boek Spreuken (Spr.6,7, 31:1-5). Ze zegt profetes te zijn, maar haar woorden zijn niet van God, de HEER. Het zijn woorden van haar afgod, van Baäl (=heerser).

En waarom is ze een geheimenis? (Op.17:5). Omdat ze iedereen heeft weten te verleiden zonder dat iemand zich dat realiseerde. Ze was en is en blijft dan ook een geheimenis, tenzij Gods Geest haar werking aan ons openbaart, in het groot en in jezelf.

Hoe vergaat het haar? In Thyatira wilde ze zich niet bekeren en werd ze "ziek". En wie "met haar overspel blijft bedrijven en zich niet bekeert, komt in "grote verdrukking" (Op.2:20-23). Haar einde wordt beschreven in 2 Koningen: ze "viel" naar "beneden" en werd door "honden" verslonden (2Kon.9:30-37). Haar definitieve val wordt beschreven in Openbaring hoofdstuk 17, 18 en 19:1-5.

De laatste twee misstanden, die veelvuldig in gemeenten voorkomen zijn doodsheid en lauwheid. Ze zijn in tal van bijbelstudies op deze site aan de orde geweest en het lijkt ons niet nodig om er hier weer iets over te zeggen.

DE ZICH GEREEDGEMAAKTE EKKLESIA

Gods uiteindelijke doel met de "zeven" "kandelaren" van "goud" is het vormen van één "Gemeente" in geest en in waarheid. Zo zag Johannes haar, "als één grote menigte vóór de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. En ze riepen met luide stem: Wij zijn gered door onze God die op de troon gezeten is en door het Lam" (Op.7:9-10).

En toen werd gevraagd wie dat waren, was het antwoord: "Ze komen uit grote verdrukking (=een intense loutering) en hebben hun gewaden wit gewassen in het bloed van het Lam. Daarom vereren ze God vóór de troon dag en nacht in Zijn tempel. Ze zullen niet meer hongeren, niet meer dorsten, niet meer uitgedroogd raken, want het Lam zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen" (Op.7:13-17).

Van die Gemeente zag Johannes een groot teken in de "hemel": een "Vrouw", die "bekleed" is met "de Zon", met de "maan" onder haar voeten en met een krans van "twaalf sterren" om haar "hoofd" (Op.12:1).

En in Openbaring 21 zag hij haar als een "hemelse stad", die straalt van Gods heerlijkheid (Op.21:23). Daar is ze als een "Bruid", die voor haar "Man" "versierd" is (Op.21:2). Ze is volkomen gelouterd van de leer en de praktijken van de Nikolaieten, de Bileams en de Izebels. Alles in haar is eerste liefde en er is geen enkel spoor van doodsheid en lauwheid meer in haar te vinden. Zij is de "stad" bij God, helemaal "nieuw", en klaar voor de bruiloft van het Lam.

Op dat "feest" smelten "tempel" (=de "volheid van Christus", de "Bruidegom") en "stad" (de "Bruid") harmonisch samen tot één gigantisch heiligdom. Het wordt een "bruiloft" tot eer van God, de Vader, tot "licht" tot aan het uiterste van de aarde voor alle volkeren en tot algehele bevrijding van de ganse schepping (Op.19:6-8, 21:24-25, 22:2 en 17).