Home page

De
epiphaneia
van Jezus Christus

"Wij verwachten
de verschijning van de heerlijkheid van onze Heiland, Christus Jezus"
(Titus 2:13).

DE KOMST VAN CHRISTUS

In het nieuwe testament worden zes verschillende Griekse woorden gebruikt, die betrekking hebben op de komst of, zoals men graag (ten onrechte) zegt, de wederkomst, van de Heer. De woorden parousia en apokalupsis zijn al behandeld.

Parousia, doorgaans vertaald als komst, betekent aanwezigheid. Dit is ongetwijfeld de sleutel tot één van de meest belangrijke waarheden in het nieuwe testament. Jezus' parousia houdt in, dat Hij bij ons is, alle dagen (Mat.28:20.

Apokalupsis betekent het wegnemen van een bedekking. Als dat gebeurt kan zijn verborgen parousia worden gezien. De beste vertaling is ontsluiering.

Nu het derde woord, epiphaneia (=schijnsel, verschijning).

We vinden het in de volgende teksten:

".... we verwachten de verschijning van de heerlijkheid van onze Heiland, Christus Jezus" (Tit.2:13).

".... blijf getrouw tot de verschijning van onze Heer" (1Tim.6:14).

".... Hij zal de (overwinnings)krans geven aan wie Zijn verschijning liefhebben" (2Tim.4:8).

".... Hij zal de wetteloosheid tenietdoen door de verschijning van Zijn parousia (2Thess.2:8).

".... en bij Zijn verschijning alle levenden en doden oordelen (=richten, rechtzetten)" (2Tim.4:1).

HOE KENNEN WIJ JEZUS?

Wie naar Hem verlangt, verwacht de verschijning van Zijn heerlijkheid (Tit.2:13). "O Heer, herstel ons, doe Uw aanschijn lichten" (Ps.80:8).

Hoe moeten we ons dat voorstellen? Want de bijbel zegt: "We hebben Christus als mens gekend, maar nu niet meer" (2Cor.5:16). Vandaar de vraag: hoe is Hij nu te kennen?

Op een geestelijke wijze, door Zijn vernieuwende, levendmakende Geest. Maar helaas! De kennis van miljoenen christenen reikt niet verder dan alleen hoe Hij was, toen, zoals ook iedereen Napoleon kent.

De Heer leren we nu kennen door openbaring. Zo leren we Hem zien gelijk Hij is. Toen Jezus Zijn leerlingen vroeg: "Wie zeggen de mensen dat Ik ben?" zeiden ze: "Johannes de Doper, Elia, of één van de profeten. Hij vroeg: "En wat vinden jullie?" (Mat.16:13-15).

Toen zei Petrus iets, wat uitsteeg boven het natuurlijke. Hij zei: "U bent de Christus, de Messias, de Zoon van de levende God". Hij "kende" Hem niet meer alleen naar het vlees, als de rabbi uit Nazareth! Hij wist méér, iets, wat hij van de Vader had gehoord! (Mat.16:16-17).

DE EPIPHANEIA OP DE BERG EN AAN PAULUS

Later nam de Heer Petrus, Jacobus en Johannes mee een berg op. Daar zagen iets geweldigs gebeuren: Jezus veranderde voor hun ogen in een stralende gedaante met een ongekende heerlijkheid (Mat.17:1-8).

Later schreef Petrus daarover, dat ze toen ooggetuigen waren van Zijn majesteit (2Petr.1:15-16). Ze hadden de epiphaneia van Jezus gezien! Ze zagen Hem Zijn innerlijke heerlijkheid uitstralen.

Aan Saulus van Tarsus verscheen Jezus toen hij op weg was naar Damascus. Hij zag niet een man van één meter tachtig met priemende ogen, maar een licht, dat helderder was dan de zon op het heetst van de dag. Hij zag de epiphaneia van de opgestane Heer (Hand.9:1-9).

Zo is Hij op veel verschillende manieren verschenen aan de Zijnen (Luc.24:34, Hand.13:31). En zo zal Hij weer verschijnen. In heerlijkheid (Col.3:4).

DE EPIPHANEIA VAN CHRISTUS AAN MARIA MAGDALENA

Jezus was gestorven en in een graf gelegd. Maria van Magdala ging naar het graf op de morgen na de sabbat. De steen was weg! Toen zag ze in het graf twee mannen zitten, in blinkende kleding, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde. De hoofddoek was netjes was opgerold en terzijde gelegd. Ze zeiden: "Mevrouw, waarom weent u?" Zij zei: "Omdat ze mijn Heer weggenomen hebben en ik weet niet, waar ze Hem gelegd hebben".

Toen ze zich omkeerde, zag ze iemand staan. Ook hij vroeg: "Mevrouw, waarom weent u? Wat zoekt u?" Was het de tuinman? Ze vroeg hem dan ook: "Als U Hem ergens anders hebt gelegd, zeg het me dan". Als antwoord kreeg ze één woord: "Maria".

Die stem! Dat was de Heer! Maar die man zag er niet uit als de Jezus, die zij had gekend! Hij was zo anders. Maar in Zijn stem kon ze zich niet vergissen! Toen wist ze het en strekte haar hand uit .....

"Houd Me niet vast, Maria, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader. Ga naar Mijn broeders en zeg hun, dat Ik heenga naar Mijn Vader en jullie Vader, naar Mijn God en jullie God".

Maria wist, dat ze Jezus had gezien, Zijn verschijning. Wat was Hij anders! Ze ging haastig weg, naar de schuilplaats van de discipelen in de stad en vertelde hun, dat de Heer haar was verschenen. Ze geloofden er niets van (Mat.28:1-10, Marc.16:1-11, Luc.24:1-12, Joh.20:1-18).

DE VERSCHIJNING AAN DE EMMAUSGANGERS

Later op die dag liepen twee van Jezus' discipelen naar het dorp Emmaüs. De verrezen Heer had een lichamelijke gedaante aangedaan, voegde Zich bij hen, en was zó anders dat ze Hem niet herkenden. Wat waren ze vol van de schokkende gebeurtenissen van de afgelopen dagen.

Toen vroeg Hij hun: "Wat is er dan gebeurd?" Ze antwoordden Hem: Weet u niet "wat er gebeurd is met Jezus, de Nazarener, een man, die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en het ganse volk! Weet u niet, dat onze overpriesters Hem ter dood veroordeelden en Hem gekruisigd hebben! Maar wij leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het nu al de derde dag, sinds dit is gebeurd. Maar enige vrouwen waren in de vroegte bij het graf geweest en daar hadden ze Zijn lichaam niet gevonden. Ze zijn toen komen zeggen, dat ze engelen gezien hadden, die zeiden dat Hij leeft. En enigen van ons zijn naar het graf gegaan en hebben het aangetroffen zoals de vrouwen gezegd hadden. Maar Hem hebben ze niet gezien" (Luc.24:13-24).

Toen, na hen al die tijd te hebben aangehoord, zei de Heer: "O, onverstandigen en tragen van hart, dat jullie niet alles geloven, wat de profeten gezegd hebben! Moest de Christus dan niet lijden om Zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes, en toen de profeten, en legde hun uit wat op Hem betrekking had" (Luc.24:25-27).

Wat waren ze verbaasd, dat die vreemdeling dat allemaal wist. "Ze naderden het dorp, en Jezus deed, alsof Hij verder wilde gaan. En ze drongen sterk bij Hem aan en zeiden: Blijf toch bij ons, want het is al tegen de avond" (Luc.24:28-29).

En toen Hij met hen ging eten, nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. En hun ogen werden geopend! Ze zagen een verschijning van de Heer en herkenden Hem! Toen verdween Hij (Luc.24:30-31).

Hoe was het mogelijk! Al die tijd hadden ze met Hem gelopen, aan tafel met Hem gesproken en Hem niet herkend. Pas toen Hij het "brood" brak en "het hun toereikte", werden hun "ogen" geopend.

DE EPIPHANEIA AAN DE ELF DISCIPELEN

Meteen stonden ze op en keerden terug naar Jeruzalem. Ze vonden de elf discipelen en die zeiden hun: "De Heer is waarlijk opgewekt en is ook aan Simon verschenen!" Ze vertelden alles wat hun was overkomen. En terwijl de discipelen met grote verwondering, maar ook met twijfel, naar hen luisterden, was daar ineens Jezus, weer in een menselijke verschijning!

De discipelen waren ontsteld en bang. Ze dachten een geest te zien. Ze wisten zeker, dat ze de deur goed op slot hadden gedaan, uit angst voor de religieuze leiders en voor de Romeinen. En toen gebeurde er dit!

Jezus zei: "Vrede zij jullie!" (Joh.20:19). En toen Hij hun verschrikte gezichten zag, vervolgde Hij: "Waarom zijn jullie zo ontsteld? Waarom? Kijk maar naar Mijn handen en voeten. Ik ben het echt" (Luc.24:38-39). Met andere woorden: "Jullie zien geen geest. Ik leef! Betast Mij maar ... Ik ben het echt" (Luc.24:39).

Jezus verscheen in menselijke gedaante! Alleen: Zijn lichaam had onvergankelijkheid aangedaan. Hij had nu een lichaam van vlees en bloed, dat zó aan de geest onderworpen was, dat Hij op elk gewenst moment een andere gedaante kon aannemen. Met dit verheerlijkte lichaam kon Hij zijn, waar Hij dacht. En om te benadrukken, dat Hij op lichamelijke wijze bij hen was, zei Hij: "Hebben jullie hier iets te eten?" "En ze gaven Hem een stuk van een gebakken vis, Hij nam het en at het voor hun ogen op" (Luc.24:42-44).

Tijdens het eten zei Hij: "Vrede zij jullie. Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook jullie" (Joh.20:21). "En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zei: Ontvang de heilige Geest. Wie jullie hun zonden kwijtschelden, die zijn ze kwijtgescholden; aan wie jullie ze toerekenen, die zijn ze toegerekend" (Joh.20:23).

Daarna onttrok Hij Zich aan de ogen van de verbijsterde discipelen. Dit hadden ze nog nooit meegemaakt. Ze hadden de epiphaneia van Jezus gezien!

ANDERE VERSCHIJNINGEN

Wat de discipelen hadden gezien, gebeurde ook in andere delen van het land. Paulus vertelt ons, járen later, dat "Hij verscheen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk" (1Cor.15:6). En steeds hadden zij, die de Heer gekend hadden, moeite om Hem te herkennen! Maria had een tuinman gezien. De twee uit Emmaus hielden Hem voor een vreemdeling. De elf in de opperkamer zagen Hem zoals ze Hem hadden gekend. En later zagen enkele discipelen Hem aan het meer van Galilea en zagen Hem aan voor een visser. Hij verscheen bijna altijd anders dan men Hem had gekend. Niet één keer werd Hij herkend om Zijn menselijke gestalte of gelaatstrekken. Hij was zó anders, dat ze behalve blij, ook verbijsterd waren en nauwelijks konden geloven, dat het de Heer Jezus was (Luc.24:36-42).

De duur van de epiphaneia's was doorgaans niet lang. Maar de Heer Jezus was wel al die tijd bij Zijn discipelen, zonder dat ze Hem konden zien. "Zie, Ik ben met jullie alle dagen", had Hij immers gezegd (Mat.28:20).

HET WARE ZIEN

Nu deze vraag: wat leren die verhalen van Jezus' verschijningen ons?

Wel, dat is duidelijk! Vanaf Jezus' opstanding moeten de natuurlijke zintuigen plaats maken voor geestelijk waarnemen door de Geest van wijsheid en openbaring. De geestelijke ogen van de discipelen moesten worden geopend voor Hem zoals Hij is en voor Zijn opstandingskracht. Dàt is wat Paulus verlangde, "om Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding" (Fil.3:10). En daar heb je geestelijke zintuigen voor nodig.

De discipelen beseften dat toen nog niet. Ze waren nog zó ingesteld op het natuurlijke. "Was Hij nog maar bij ons", dachten ze. Ja, konden ze Hem nog maar zien! Maar de Heer had gezegd: "Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en jullie zullen Mij weer zien". Hoe? Ze moesten Hem geestelijk leren zien en ervaren. En dat gebeurde, toen de heilige Geest over hen werd uitgestort.

IN EEN ANDERE GEDAANTE

Ook in deze tijd leert de opgestane Heer de Zijnen, om Hem te zien zoals Hij nu is. Daarom geldt de volgende tekst voor iedere gelovige: "Ik raad u aan van Mij te kopen ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat u kunt gaan zien" (Op.3:18).

O, dat wij Hem mochten zien en herkennen in jezelf, in elkaar. Hij is nu immers komende in het vlees (vgl. 1Joh.4:2, 2Joh.7). Was ons geloof maar zó gerijpt, was onze liefde jegens Hem maar zó groot en ons inzicht zó scherp, dat we Hem konden herkennen in de gedaanten en manieren, waarop Hij nu verschijnt.

Sommigen vinden Christus als een Maria van Magdala, die Hem herkende, toen Hij haar naam noemde. Anderen gaan Hem zien, als ze bezig zijn met het doen van Zijn wil, zoals de discipelen, die aan het vissen waren in het meer van Tiberias en Zijn aanwijzingen opvolgden. Weer anderen zijn, net als de twee Emmaüsgangers, al een tijd met Hem onderweg en hun ogen gaan open als Hij met hen eet. Het is steeds dezelfde Heer, die ieder persoonlijk ontmoet. En ieder ervaart die ontmoeting weer op een andere wijze.

Er zijn er, die de Heer ontmoeten in zegeningen. Anderen zijn als Job, worden beproefd in alles. Ze worden tot het uiterste getest om uiteindelijk te kunnen uitroepen: "Slechts van horen zeggen had ik van u vernomen, maar nu heeft mijn oog u aanschouwd" (Job 42:5). "Nu zie ik Hem van aangezicht tot aangezicht" (vgl.Gen.32:30,33:11, 1Cor.13:12). Dan doet Hij Zijn aangezicht over ons lichten (Num.6:25). Dat is dan voor ons een epiphaneia van de Heer.

DE EIND-EPIPHANEIA

De grootste epiphaneia moet nog komen. Dat is de verschijning van de volheid van Christus, van de Heer samen met hen die zijn gegroeid tot geestelijke volwassenheid en die allemaal volkomen vrij zijn van Babel (=zielse godsdienstbeleving) en van Egypte (=vleselijkheid). Dan verschijnt Hij in heerlijkheid, met de "wolken des hemels", met "Zijn heilige tienduizendtallen" (Judas 1:14). En dan zal ieder oog Hem zien.

Die "heilige tiendizendtallen", de "144000", vormen niet de Gemeente (het lichaam van de bruid). Zij vormen een mannelijk. Het bestaat uit zonen. Het is de volheid van Christus, het lichaam van Christus, de Bruidegom, de zonen Gods (Rom.8:19-21).

Alle leden ervan zijn gezalfd met de heilige Geest. "Allen worden geleid door de Geest van God en zijn zonen van God" (Rom.8:14). Deze in-Christus-zijnden zullen in het laatste der dagen verschijnen in de kracht van de opgestane Heer.

Dat wordt een epiphaneia, die alle natiën zullen zien. Deze totaal nieuwe apokalupsis en epiphaneia van de volheid van Christus, van de Zoon met de zonen, zal zich niet plaatselijk voltrekken, maar wereldwijd! God zal Zich door hen op een "nieuwe" wijze zo openbaren, dat de gehele in nood verkerende schepping zal worden vrijgemaakt (Rom.8:19-21). Door hen zal hemelse kracht de natiën doen beven. Ze zullen hen richten, recht zetten, corrigeren. Door hen zullen alle volken het "nieuwe Jeruzalem" binnenstromen, zal alle knie zich vrijwillig voor God buigen en Hem loven (Jes.45:23, Rom.14:11). dàt is Gods plan!

Zonen Gods kennen dat plan en Zijn wegen (Ps.103:7). Dat plan stamt van vóór de schepping en van de "terneerwerping" van de "wereld". Dat grootse plan is "de wederoprichting (=herstel) van alle dingen" (Hand.3:21). "In Christus zal God de wereld met Zich verzoenen" (2Cor.5:19). Dat is: alles en iedereen!

"Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen" (Tit.2:11). En nu reeds mogen wij "die zalige hoop en de epiphaneia van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland Jezus Christus verwachten en uitzien naar de verschijning van onze Heiland in volheid (Tit.2:12-14). Dat is Zijn komst als als de volheid van Christus, samen met de Zijnen, samen met de zonen Gods, samen met "Zijn eigen volk" (Tit.2:14).